ECLI:NL:CRVB:2020:1750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
19/2038 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van ZW-uitkering na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die werkzaam was als medewerkster financiële administratie, meldde zich op 17 augustus 2017 ziek met zwangerschapsklachten. Na haar bevalling op 25 november 2017 ontving zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) en later een ZW-uitkering. Op 8 mei 2018 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante niet langer arbeidsongeschikt was als gevolg van de zwangerschap of bevalling, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering van 100% naar 70% van het dagloon. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond.

De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen causaal verband meer was tussen de gezondheidsklachten van appellante en haar zwangerschap of bevalling. In hoger beroep hield appellante vol dat er wel degelijk een causaal verband was, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet meer het gevolg was van de zwangerschap of bevalling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor toekenning van schadevergoeding of proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een causaal verband tussen arbeidsongeschiktheid en zwangerschap/bevalling voor het recht op een ZW-uitkering. De Raad concludeerde dat de klachten van appellante, zoals aspecifieke lage rugklachten, niet meer in verband konden worden gebracht met haar zwangerschap of bevalling, en dat de beslissing van het Uwv om de uitkering te verlagen terecht was.

Uitspraak

19.2038 ZW

Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 maart 2019, 18/3500 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerkster financiële administratie voor 32 uur per week, toen zij zich op 17 augustus 2017 voor dit werk ziek meldde met zwangerschapsklachten. Vanaf 31 oktober 2017 tot 20 februari 2018 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Appellante is op
25 november 2017 bevallen van een dochter. Aansluitend op de WAZO-periode heeft appellante zich per 20 februari 2018 ziek gemeld in verband met gezondheidsklachten gerelateerd aan haar bevalling. Het Uwv heeft appellante daarop een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 8 mei 2018 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft gesteld dat appellante per 8 mei 2018 niet langer arbeidsongeschiktheid wordt geacht als gevolg van de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2018 de ZW-uitkering van appellante per 8 mei verlaagd van 100% naar 70% van het dagloon omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellante met ingang van 8 juli 2018 beëindigd omdat appellante vanaf die datum niet meer arbeidsongeschikt werd geacht voor de maatstaf arbeid. Het bezwaar van appellante tegen dat besluit is ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat wanneer er door verweerder geen causaal verband (meer) wordt aangenomen tussen de gezondheidsklachten en de zwangerschap of bevalling, buiten twijfel moet staan dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid zijn oorzaak niet mede vindt in de zwangerschap. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat buiten twijfel staat dat de arbeidsongeschiktheid van appellante zijn oorzaak niet mede vindt in de zwangerschap of bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat de klachten van appellante de fysiologische gevolgen van haar zwangerschap kunnen zijn. Dergelijke klachten kunnen volgens de Richtlijn “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” van 1 mei 2014 (de Richtlijn) de eerste zes weken het gevolg zijn van de zwangerschap of bevalling. Daarna volgt een strengere toets die er in het geval van appellante toe heeft geleid dat dat haar klachten geen verband meer houden met de zwangerschap of bevalling. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante heeft gediagnosticeerd als aspecifieke lage rugklachten. Dit zijn klachten die niet per definitie gekoppeld zijn aan de zwangerschap of bevalling, maar klachten die ook een andere oorzaak kunnen hebben. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante in beroep geen medische stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat wel sprake is van een causaal verband tussen haar gezondheidsklachten en haar zwangerschap of bevalling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat sprake is van een causaal verband tussen haar zwangerschap en bevalling en haar rugklachten op en na 8 mei 2018. Volgens appellante wijzen de criteria genoemd onder 3.1.2 van de Richtlijn in haar geval alle op het bestaan van een causaal verband tussen de klachten en de zwangerschap en bevalling. In ieder geval lijkt het er volgens haar op dat de verzekeringsarts niet heeft kunnen vaststellen dat de klachten in overwegende mate het gevolg zouden zijn van een andere oorzaak dan de zwangerschap/bevalling. De verzekeringsarts had gelet op 3.1.3 van de Richtlijn vervolgens als voordeel van de twijfel moeten aannemen dat er een causaal verband is tussen de arbeidsongeschiktheid en de zwangerschap en bevalling. De overweging van de rechtbank dat de aspecifieke lage rugklachten ook een andere oorzaak kunnen hebben, strookt volgens appellante ook niet met de Richtlijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 9 augustus 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is uitsluitend de vraag of de ongeschiktheid van appellante voor haar arbeid per 8 mei 2018 een direct gevolg is van haar zwangerschap en/of bevalling.
4.2.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, maar ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
4.3.
Voor de aanspraak op een uitkering op grond van artikel 29a van de ZW moet de arbeidsongeschiktheid een direct gevolg zijn van de zwangerschap en/of bevalling. Zoals de rechtbank heeft overwogen neemt de Raad dat causaal verband alleen dan niet aan als het buiten twijfel staat dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid zijn oorzaak niet (mede) vindt in de zwangerschap (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 13 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4297, en van 1 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:689).
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat er per 8 mei 2018 geen sprake (meer) was van een causaal verband tussen de zwangerschap en/of bevalling en de ongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap- en bevalling in aansluiting op de WAZO-periode is mede aangenomen in verband met de bij appellante na de bevalling vastgestelde bloedarmoede. Deze bloedarmoede was op datum in geding echter niet meer aan de orde. De verzekeringsarts heeft verder bij lichamelijk onderzoek op 8 mei 2018 geen afwijkingen aan de rug gevonden en heeft gesteld dat een verband met de bevalling wat betreft de nog aanwezige rugklachten gelet op het tijdsverloop van vijf en een halve maand na de bevalling niet meer voor de hand ligt. Het betreft geen aandoening ten gevolge van een pathologisch verloop van zwangerschap/bevalling/kraambed. Daarbij heeft hij toegelicht dat de rugklachten te maken kunnen hebben met overgewicht en sociale/stresserende omstandigheden waaronder slaapgebrek door een niet doorslapende baby. Nadat het slaapgebrek minder werd omdat de baby meer doorsliep zijn de rugklachten verminderd Het enkele gegeven dat appellante op 8 mei 2018 nog steeds aspecifieke lage rugklachten had en deze klachten niet had voor haar zwangerschap en bevalling, vormt gelet op deze toelichting geen reden om aan te nemen dat per 8 mei 2018 nog een causaal verband tussen de bevalling en ongeschiktheid is. Daarvoor zijn meer aanknopingspunten nodig, die ontbreken. Evenals de rechtbank wordt daarom geoordeeld dat het Uwv terecht heeft beslist dat appellante na 8 mei 2018 niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering op grond van artikel 29a van de ZW naar 100% van het dagloon.
4.5
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.M.M. Chevalier