ECLI:NL:CRVB:2020:1743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over AOW-verzekering en terugbetaling van premies volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van appellant, geboren in 1952. Appellant had eerder verzocht om aanpassing van zijn pensioenoverzicht, waarin hij van 1 januari 1974 tot en met 31 juli 1981 als niet verzekerd voor de AOW was aangemerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had dit verzoek afgewezen, omdat appellant in die periode op grond van de artikel 17-overeenkomst tussen Nederland en Duitsland onderworpen was aan de Duitse socialezekerheidswetgeving. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad overwoog dat appellant niet verzekerd was voor de AOW in de bestreden periode, aangezien hij niet kon aantonen dat hij ten onrechte premie volksverzekeringen had betaald. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het feit dat mogelijk ten onrechte premie was ingehouden door de Belastingdienst, niet leidde tot verplichte verzekering voor de AOW. Appellant had in de jaren 1982 kunnen weten dat hij geen premie verschuldigd was en had destijds actie kunnen ondernemen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de artikel 17-overeenkomst en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen bij de heffing en invordering van premies. De Centrale Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.