ECLI:NL:CRVB:2012:BX9423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-498 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet-verzekerde jaren en teruggave van premies volksverzekeringen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarbij haar AOW-uitkering met 22% is gekort vanwege elf niet-verzekerde jaren. De korting is van toepassing op de periode van haar verhuizing tot en met 1 februari 2008. Appellante betoogde dat zij verzekerd was gebleven omdat zij belasting en premies volksverzekeringen had afgedragen over haar uitkering op basis van een lijfrentepolis. De Svb heeft echter vastgesteld dat appellante na haar verhuizing naar [C.] niet meer als verzekerde kon worden aangemerkt volgens de Nederlandse wet- en regelgeving. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante verzocht om haar als verzekerde voor de AOW aan te merken of om de ten onrechte geïnde premies volksverzekeringen terug te laten betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante in de periode in geding niet verplicht of vrijwillig verzekerd was voor de AOW. De Raad heeft ook overwogen dat het feit dat de belastingdienst ten onrechte premies heeft ingehouden op de lijfrenteuitkering van appellante, niet leidt tot verplichte verzekering voor de AOW. Bovendien heeft appellante niet aangetoond dat zij premies volksverzekeringen heeft betaald in de relevante periode.

De Raad heeft het beleid van de Svb besproken, dat in situaties waarin ten onrechte premies zijn ingehouden, een uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat aanmelding voor de vrijwillige verzekering binnen één jaar moet plaatsvinden. Appellante heeft echter niet kunnen aantonen dat zij in de relevante periode verzekerd was. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar uitgesproken op 5 oktober 2012.

Uitspraak

10/498 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2009, 08/4632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 oktober 2012
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek heropend om appellante nadere vragen te stellen. Bij brief van 28 mei 2012 heeft appellante op deze vragen gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 mei 2008 is aan appellante met ingang van februari 2008 een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, waarbij een korting is toegepast van 22% wegens, afgerond, elf niet-verzekerde jaren gelegen in de periode van [verhuisdatum] tot en met 1 februari 2008.
1.2. In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij wel verzekerd is gebleven in die periode omdat zij altijd belasting en premies volksverzekeringen heeft afgedragen in Nederland over haar uitkering op basis van een lijfrentepolis.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 16 oktober 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft daartoe overwogen dat appellante op [verhuisdatum] voorgoed naar [C.] is verhuisd en zij sindsdien op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving niet meer als verzekerde voor de volksverzekeringen kon worden aangemerkt. Indien ten onrechte premies volksverzekeringen zijn ingehouden op het inkomen van appellante, leidt dit niet tot verzekering voor de AOW.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante verzocht haar aan te merken als verzekerde voor de AOW dan wel de ten onrechte geïnde premies volksverzekeringen aan haar terug te laten betalen.
3.2. Naar aanleiding van door appellante in hoger beroep overgelegde stukken, heeft de Raad aan appellante gevraagd of zij in de periode vanaf haar verhuizing op [verhuisdatum] tot 1 januari 2000 premies volksverzekeringen heeft betaald. Voorts is de vraag voorgelegd of aan appellante een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 1997 is opgelegd waarbij is vastgesteld dat zij premies volksverzekeringen moest betalen. Appellante heeft hierop geantwoord dat zij met betrekking tot die vragen geen gegevens kan overleggen.
4.1. Het geding in hoger beroep spitst zich toe op de vraag of het AOW-pensioen van appellante terecht is gekort met 22% omdat zij in de periode van [verhuisdatum] tot en met 1 februari 2008 gedurende (afgerond) elf jaar niet verzekerd is geweest.
4.2. De Raad stelt vast dat appellante in de periode in geding niet verplicht of vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge de AOW. Met ingang van haar verhuizing naar [C.] op [verhuisdatum] was appellante niet meer verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. Het feit dat vanaf het jaar 2000 door de belastingdienst ten onrechte premies volksverzekeringen zijn ingehouden op de lijfrenteuitkering van appellante, kan niet leiden tot verplichte verzekering voor de AOW. Evenmin kan de uit de stukken gebleken onjuiste informatie die appellante heeft ontvangen van de belastingdienst en de verzekeringsagent bij Interpolis met betrekking tot haar verzekeringspositie voor de volksverzekeringen, leiden tot verzekering. Voorts is niet gebleken dat appellante binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering een aanvraag heeft gedaan voor deelname aan de vrijwillige verzekering.
4.3. Ten aanzien van situaties waarin ten onrechte premies volksverzekeringen op een uitkering zijn ingehouden over een tijdvak waarin de betrokkene niet verplicht verzekerd was, hanteert de Svb het volgende beleid. Als de betrokkene redelijkerwijs in de veronderstelling kon verkeren verzekerd te zijn geweest, kan een uitzondering worden gemaakt op de regel dat aanmelding voor de vrijwillige verzekering binnen één jaar moet plaatsvinden. Appellante heeft echter niet aangetoond dat zij in de periode van [verhuisdatum] tot 1 januari 2000 premies volksverzekeringen heeft betaald en kan zich derhalve niet beroepen op de veronderstelling voortgezet (verplicht) verzekerd te zijn geweest. Appellante kan de belastingdienst verzoeken om teruggave van de ten onrechte betaalde premies volksverzekeringen vanaf het jaar 2000.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2012.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) Z. Karekezi