ECLI:NL:CRVB:2020:1728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
19-1217 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare aangeboden seks-diensten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaard. Het college had de bijstand van appellante ingetrokken omdat zij niet had gemeld dat zij op geld waardeerbare activiteiten verrichtte door seks aan te bieden via advertenties op internet.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 16 september 2016 tot en met 2 mei 2018 in totaal 193 advertenties had geplaatst waarin zij seks of een seksdate aanbood. De Raad oordeelde dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden door deze activiteiten niet te melden. Het college had op basis van de onderzoeksresultaten, die onder andere een rapport van 20 maart 2018 omvatten, besloten om de bijstand in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellante voerde aan dat haar activiteiten louter voor ontspanning waren en dat zij geen inkomsten had genoten, maar de Raad oordeelde dat het aantal en de frequentie van de advertenties duidden op het verrichten van op geld waardeerbare arbeid.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar activiteiten invloed konden hebben op haar recht op bijstand, en dat zij daarom de inlichtingenverplichting had geschonden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter, en de leden J.L. Boxum en K.M.P. Jacobs, in aanwezigheid van griffier I.A. Siskina.

Uitspraak

19 1217 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 4 augustus 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 februari 2019, 18/2474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft samen met de zaak 19/1216 PW plaatsgehad op 23 juni 2020. Namens appellante is verschenen mr. Van Dijk. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen. In de zaak 19/1216 PW is vandaag afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Zij woonde op het door haar opgegeven adres te [gemeente] (uitkeringsadres).
1.2.
Medewerkers handhaving van de gemeente Groningen (medewerkers handhaving) hebben een melding van toezichthouders Horeca en Prostitutie van de gemeente Groningen (toezichthouders) ontvangen over illegale prostitutie op het uitkeringsadres. Deze toezichthouders hadden naar aanleiding van advertenties op internet waarin seks wordt aangeboden op 2 februari 2017 en 7 november 2017 telefonisch contact opgenomen met de adverteerster. Met de adverteerster werd een afspraak gemaakt om dezelfde dag langs te komen, waarbij de toezichthouders werden gedirigeerd naar het uitkeringsadres waar appellante zich in de woning bevond. Naar aanleiding van de melding van de toezichthouders hebben de medewerkers handhaving een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verstrekte bijstand. In dat kader hebben zij onder meer dossieronderzoek en onderzoek op internet verricht. Verder hebben zij appellante op 2 maart 2018 gehoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 maart 2018.
1.3.
De onderzoeksresultaten waren voor het college aanleiding om bij besluit van 2 mei 2018 de bijstand van appellante met ingang van 16 september 2016 in te trekken en de over de periode van 16 september 2016 tot en met 28 februari 2018 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 20.769,94 van appellante terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij advertenties heeft geplaatst waarin zij seks aanbiedt. Gelet op het aantal advertenties moet dit als op geld waardeerbare activiteiten worden aangemerkt. Omdat appellante hiervan geen administratie heeft bijgehouden, kan het recht op bijstand over deze periode niet worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 13 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 2 mei 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 16 september 2016 tot en met 2 mei 2018.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
Het college heeft het besluit tot intrekking gebaseerd op het standpunt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij op geld waardeerbare arbeid heeft verricht, namelijk het stelselmatig aanbieden van seks via advertenties op een internetsite.
4.4.
Niet in geschil is dat in de periode in geding in totaal 193 advertenties op Speurders.nl zijn geplaatst waarbij seks of een seksdate met appellante wordt aangeboden. Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij met het plaatsen van de advertenties en het aanbieden van seks geen (op geld waardeerbare) arbeid heeft verricht, maar dat haar activiteiten louter voor haar ontspanning waren. Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op de tekst van de advertenties, de grote hoeveelheid advertenties en de frequentie van adverteren gaat het niet om incidentele of louter op eigen ontspanning gerichte activiteiten. Er is sprake van het doorlopend aanbieden van diensten waarmee appellante geld kon verdienen.
4.5.
Het betoog van appellante dat niet is gebleken dat zij daadwerkelijk inkomsten heeft genoten, treft ook geen doel. Voor de toepassing van de PW is namelijk niet alleen relevant of de betrokkene daadwerkelijk inkomsten heeft ontvangen, maar ook of de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waar normaliter een beloning tegenover staat of waarvoor redelijkerwijs een beloning kan worden bedongen. Gelet op het aantal advertenties en de structurele aard van het adverteren is dit laatste hier aan de orde.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de rechtbank terecht in de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag aanwezig heeft geacht voor het standpunt van het college dat appellante in de te beoordelen periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht.
4.7.
Aan appellante had redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat die activiteiten van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. Door hierover aan het college geen mededeling te doen, heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.L. Boxum en K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) I.A. Siskina