ECLI:NL:CRVB:2020:1709
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 16 november 2015 ziek meldde met klachten van tinnitus, rug- en beenklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van de ZW-uitkering per 26 mei 2017. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant op een deugdelijke manier hadden betrokken bij hun beoordeling. Appellant voerde aan dat de medische informatie die was gebruikt verouderd was en dat zijn klachten waren verergerd, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de stellingen van appellant konden onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant met ingang van 26 mei 2017 en 7 mei 2018 geschikt was voor arbeid en dat de ZW-uitkering terecht was beëindigd.