ECLI:NL:CRVB:2020:1671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van Ziektewet-uitkering na psychische problematiek
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die zich op 16 mei 2011 ziek meldde, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar na een beoordeling door het Uwv werd hem ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde de verzekeringsarts dat appellant in staat was om te werken, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 11 juni 2016. Appellant was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat hij al sinds 2011 ziek was en dat de procedure onredelijk lang had geduurd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de toetsing ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- aan appellant.