ECLI:NL:CRVB:2020:1618

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
18/5599 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van Ziektewetuitkering op basis van nieuwe medische informatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van het Uwv om terug te komen van een eerder besluit van 15 februari 2006, waarbij zijn Ziektewetuitkering werd beëindigd. Appellant, die zich op 18 april 2005 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, heeft in 2017 opnieuw verzocht om herziening van het besluit, onderbouwd met informatie van een psychiater die suggereert dat hij mogelijk al in 2006 psychotisch was en dat de diagnose schizofrenie niet was gesteld. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat de nieuwe informatie niet leidt tot een herziening van het eerdere besluit, omdat de diagnose schizofrenie niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de belastbaarheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.5599 ZW

Datum uitspraak: 29 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2018, 18/870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020. Voor appellant is verschenen mr. Karkache. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als productiemedewerker in de agrarische sector. Hij heeft zich op 18 april 2005 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 15 februari 2006 heeft het Uwv het ziekengeld van appellant met ingang van 20 februari 2006 beëindigd omdat appellant per die datum weer geschikt werd geacht voor zijn werk als productiemedewerker, de maatgevende arbeid. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2006 ongegrond verklaard. Dit besluit is in beroep en hoger beroep gehandhaafd.
1.2.
Bij brief van 23 maart 2016 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 15 februari 2006. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat is gebleken dat zijn klachten aanzienlijk ernstiger waren dan waarmee de verzekeringsartsen bij de beoordeling rekening hebben gehouden. Zo is in 2011/2012 bij hem de diagnose schizofrenie gesteld. Na een onderzoek door een verzekeringsarts is het verzoek van appellant bij besluit van 20 mei 2016 afgewezen omdat door appellant geen nieuwe relevante informatie is overgelegd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2016, bij besluit van 23 augustus 2016 ongegrond verklaard. Het beroep van appellant tegen dit besluit is door de rechtbank bij uitspraak van 5 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant niet tijdig het verschuldigde bedrag aan griffierecht heeft betaald.
1.4.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft appellant het Uwv wederom verzocht om terug te komen van het besluit van 15 februari 2006. Bij dit verzoek is een rapport van een psychiatrische expertise van 22 juni 2017 gevoegd. Volgens appellant blijkt hieruit dat het aannemelijk is dat hij al in 2006 psychotisch was en dat dit door de verzekeringsartsen van het Uwv is gemist.
1.5.
Bij besluit van 6 september 2017 is dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft het Uwv zich, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts van 31 augustus 2017, op het standpunt gesteld dat de nieuwe medische informatie niet leidt tot herziening van het besluit van 15 februari 2006 omdat met die gegevens niet is komen vast te staan dat de belastbaarheid van appellant in 2006 verkeerd is ingeschat. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 december 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het rapport van 4 december 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet dat de stelling van appellant dat al in 2006 sprake was van schizofrenie niet leidt tot het vaststellen van een novum. Het feit dat psychiatrische stoornissen geleidelijk kunnen ontstaan en dat mogelijk al in 2006 sprake was van psychotische verschijnselen, betekent nog niet dat de belastbaarheid destijds onjuist is vastgesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zich pas in beroep op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een besluit als genoemd in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, wat de rechtbank ten onrechte heeft toegelaten. Verder zijn er volgens appellant diverse (medische) redenen om het besluit van 15 februari 2006 te herzien. Uit alle aanwezige informatie kan worden opgemaakt dat de klachten die in 2005 aanwezig waren het begin waren van de later gestelde diagnose schizofrenie. Daarbij is volgens appellant – zo begrijpt de Raad – ook van belang dat de informatie van de psychiater van 22 juni 2017 en de bedrijfsarts van 1 december 2017 niet eerder had kunnen worden ingebracht en dan ook als nieuw gebleken feit moeten worden aangemerkt. Deze informatie geeft volgens appellant ten slotte een voldoende grondslag voor het standpunt dat appellant vanaf 2006 doorlopend arbeidsongeschikt moet worden geacht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellant van 13 juli 2017 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 15 februari 2006. Het Uwv heeft hierop beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dat, zoals appellant stelt dit standpunt eerst door het Uwv in beroep is ingenomen, wordt niet gevolgd. Gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het bestreden besluit valt niet in te zien dat het Uwv het verzoek niet heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 15 februari 2006. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich de vraag gesteld of sprake is van nova met betrekking tot het besluit van 15 februari 2006 en ziet de grondslag van het bestreden besluit op artikel 4:6 van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Ter ondersteuning van zijn verzoek van 13 juli 2017 heeft appellant aangevoerd dat uit de informatie van de psychiater van 22 juni 2017 blijkt dat appellant mogelijk al in 2006 psychotisch was en dat de verzekeringsartsen de diagnose schizofrenie hebben gemist.
4.4.
Dit zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien de door de psychiater gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose schizofrenie niet doorslaggevend is bij het vaststellen van de belastbaarheid. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 4 december 2017 inzichtelijk uiteen heeft gezet, richt de beoordeling van de belastbaarheid zich op stoornissen en beperkingen vanuit welke diagnose dan ook. Het gegeven dat dezelfde klachten na de datum in geding met terugwerkende kracht anders benoemd (kunnen) worden, kan niet als nieuw feit worden gezien. Dit geldt eveneens voor de informatie van de bedrijfsarts van 1 december 2017, die de conclusie dat wegens schizofrenie sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 2006, voor een groot deel heeft gebaseerd op de informatie van de psychiater van 22 juni 2017. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht benadrukt dat behandelaars en beoordelaars die appellant ten tijde van de beoordeling in 2006 hebben gezien de diagnose schizofrenie niet hebben geopperd of gesteld.
4.5.
Het Uwv mocht het verzoek van appellant van 13 juli 2017 dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 15 februari 2006. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H.S. Huisman