ECLI:NL:CRVB:2020:1374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
19/132 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kortingen op WIA-uitkeringen en de beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant, die sinds 4 oktober 2010 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft verzocht om herziening van kortingen op zijn uitkeringen die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waren toegepast. Deze kortingen waren gebaseerd op door appellant verworven inkomsten als commanditair vennoot over de jaren 2011, 2012 en 2013. Het Uwv had bedragen teruggevorderd van respectievelijk € 199,01, € 5.110,38 en € 2.269,44, welke besluiten in rechte onaantastbaar waren geworden.

Appellant heeft in 2018 verzocht om herziening van de kortingen, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de door appellant aangevoerde gronden niet konden worden aangemerkt als nieuwe feiten of omstandigheden. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de bestreden besluiten evident onredelijk waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding gaven tot herziening van de besluiten van het Uwv. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 132 WIA, 19/133 WIA

Datum uitspraak: 1 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 december 2018, 18/1097 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt per 4 oktober 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Per 1 januari 2013 is hij in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
1.2.
Het Uwv heeft in verband met door appellant verworven inkomsten als commanditair vennoot de WIA-uitkering van appellant gekort over de jaren 2011, 2012 en 2013 en in dat verband bedragen van appellant teruggevorderd van respectievelijk € 199,01, € 5.110,38 en € 2.269,44. De betreffende besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden.
1.3.
Over het jaar 2015 heeft het Uwv eveneens een korting op de IVA-uitkering toegepast en in verband daarmee een bedrag van € 832,56 teruggevorderd. Appellant heeft daartegen rechtsmiddelen aangewend hetgeen heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank van 3 november 2017 waarbij het betreffende besluit van de rechtbank werd vernietigd en waarbij het Uwv de opdracht werd verstrekt opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Bij beslissing op bezwaar van 9 januari 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat over het jaar 2015 geen inkomsten als commanditair vennoot op de uitkering in mindering moeten worden gebracht. Er is dan ook geen sprake van een terugvordering over dat jaar.
1.4.
Op 8 februari 2018 heeft appellant, naar aanleiding van het besluit van het Uwv van 9 januari 2018, verzocht om de kortingen op de uitkeringen te herzien.
1.5.
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft het Uwv het verzoek over de jaren 2012 en 2013 afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2018 (bestreden besluit I) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft het Uwv gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb omdat een andere weging of zienswijze van het niet gewijzigde feitencomplex in de vorm van een uitspraak of besluit daar niet onder vallen. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.6.
Bij besluit van 12 juni 2018 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het verzoek om de korting van de inkomsten over het jaar 2011 te herzien afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Met instemming van het Uwv heeft appellant onder verwijzing naar artikel 7:1a van de Awb rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak, waarbij is genoemd de eerder aangehaalde uitspraak van de Raad van 20 december 2016, overwogen dat in een geval waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank heeft tevens overwogen dat uit vaste rechtspraak volgt dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank was met het door appellant aangevoerde geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat op grond van vaste rechtspraak, waarbij de rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1984, rechterlijke uitspraken niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Ook de omstandigheid dat nooit onderzoek is verricht naar eventuele inbreng die appellant in de commanditaire vennootschap heeft gehad en dat de inkomsten uit een andere bron komen dan die waarop de WIA-uitkering is gebaseerd, kunnen niet als nieuwe feiten en omstandigheden worden aangemerkt, nu dit omstandigheden zijn die appellant al eerder had kunnen aanvoeren.
2.3.
De rechtbank heeft tenslotte in het aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat de bestreden besluiten evident onredelijk zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de bestreden besluiten evident onredelijk zijn omdat de feitelijke situatie nooit is onderzocht en het Uwv over de jaren 2014 en 2015 geen korting heeft toegepast terwijl de situatie van appellant in niets verschilt van die over de jaren 2011 tot en met 2013.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 7 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank is met een juiste verwijzing naar de relevante rechtspraak tot een juist oordeel gekomen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid, worden volledig onderschreven. Volstaan wordt daarom te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.M. van de Ven