Uitspraak
18.2067 WIA
1 maart 2018, 17/6907 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:638, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
(1 augustus 2017) niet te hoog is ingeschat. Dat de informatie van Witteman het bestaan bevestigt van meer of ernstiger klachten dan die appellante eerder had, is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in conflict met het niet aannemen van meer of andere beperkingen. De oorzaken zijn gezien en door de primaire verzekeringsarts meegenomen bij de beoordeling. De contacten bij GGZ Rivierduinen laten zien dat structuur voor appellante niet ongewenst was. Het belast worden met lichte verrichtingen geeft aan de dagen structuur. Uit de brief van Tulp volgt dat appellante van december 2016 tot 23 augustus 2018 bij GGZ Rivierduinen in behandeling is geweest in verband met toenemende depressieve gevoelens en stress na een onverwerkte scheiding. Bij appellante is (op 29 januari 2018) een depressieve stoornis vastgesteld, eenmalig, gedeeltelijk in remissie. Haar behandeling bestond uit gesprekstherapie met sociaalpsychiatrisch verpleegkundige A. Kolle, waarbij deze het Depressieprotocol heeft gevolgd, en intensieve maatschappelijke begeleiding door Witteman. Tulp heeft appellante een antidepressivum voorgeschreven. De behandeling is op 23 augustus 2018 afgesloten, omdat de stemmingsklachten waren afgenomen. Appellante heeft gedurende de behandeling nooit gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid met een psycholoog gesprekken te voeren, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.