ECLI:NL:CRVB:2020:1347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde bankrekeningen en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, die de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haren ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 2 juli 2014 bijstand op basis van de Participatiewet. Na een signaal van de Belastingdienst over twee bankrekeningen die niet bekend waren bij het college, werd een onderzoek ingesteld. Het college herzag de bijstand van appellante en introk deze voor een bepaalde periode, met terugvordering van een bedrag van € 13.141,52, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de bankrekeningen niet te melden.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij niet over het vermogen op de bankrekeningen kon beschikken, omdat deze op naam stonden van haar ex-partner. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het feit dat de rekeningen op naam van appellante stonden, meebracht dat zij over de tegoeden kon beschikken. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij redelijkerwijs niet over de tegoeden kon beschikken en dat de stortingen op de rekeningen als inkomsten moesten worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de besluiten van het college, zowel wat betreft de herziening van de bijstand als de intrekking en de opgelegde boete van € 1.184,- wegens schending van de inlichtingenverplichting. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete evenredig was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 30 juni 2020.