Uitspraak
19.4593 PW
4 oktober 2019, 19/698 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 6 juli 2009 bijstand ontvangt, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om haar bijstand te verlagen op basis van de kostendelersnorm. Deze norm is van toepassing wanneer een belanghebbende samenwoont met een kostendelende medebewoner, in dit geval haar meerderjarige dochter die sinds 26 september 2017 bij haar inwoont.
Het college had de bijstand van appellante verlaagd en terugvordering van eerder verstrekte bijstand tot een bedrag van € 3.390,61 ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de kostendelersnorm onterecht maakten, zoals de belastende situatie van haar dochter en haar behoefte aan ondersteuning. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kostendelersnorm dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor afwijkingen, tenzij in zeer bijzondere situaties, wat hier niet het geval was.
De Raad heeft ook geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.