ECLI:NL:CRVB:2020:178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand en toepassing van de kostendelersnorm in het kader van inwonende zoon en vriendin
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had haar zoon en diens vriendin in huis. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van appellante herzien op basis van de kostendelersnorm, omdat haar zoon en diens vriendin als kostendelende medebewoners werden aangemerkt. Appellante betwistte de toepassing van de kostendelersnorm en stelde dat deze leidde tot een buitensporig zware last, omdat zij geen recht meer had op huurtoeslag en deze moest terugbetalen. De Raad oordeelde dat de toepassing van de kostendelersnorm niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de wetgever een legitieme doelstelling had en de inmenging in het eigendomsrecht gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde dat de kosten van de huur konden worden gedeeld met de medebewoners en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij een onevenredige last had te dragen. De Raad verwierp ook het beroep op maatwerk, omdat de PW dwingendrechtelijk is en geen ruimte biedt voor afwijkingen op basis van persoonlijke omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.