ECLI:NL:CRVB:2020:1309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
18/4492 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake nabestaandenuitkering

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Marokko, een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016. Dit verzoek is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) zijn gesteld die aanleiding geven tot herziening. De Raad heeft eerder geoordeeld dat een herzieningsverzoek onredelijk laat is indien het meer dan een jaar na bekendheid met nieuwe feiten of meer dan een jaar na de uitspraak wordt ingediend. In dit geval is het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet tijdig is ingediend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van griffier M. Graveland, en is openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.

Uitspraak

18.4492 ANW

Datum uitspraak: 25 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, 15/3054 ANW-V
Partijen:
[verzoekster] te [woonlaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van
20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4925.
De Svb heeft een reactie op dit verzoek om herziening ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van 20 december 2016 heeft de Raad het verzet van verzoekster tegen de uitspraak van de Raad van 4 maart 2016 ongegrond verklaard. In de uitspraak van
4 maart 2016 heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2014, 14/729, terecht niet‑ontvankelijk is verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald en het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend.
2. Verzoekster heeft op 18 juli 2018 wederom gevraagd om herziening van de uitspraak van
20 december 2016 en verzocht haar recht op een nabestaandenuitkering opnieuw te beoordelen.
3. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.1.
Gelet op de uitspraken van de Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4060, moet in het belang van de rechtseenheid voorop worden gesteld, dat van degene die om herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden (nova) dan wel, indien geen nova zijn gesteld, als het is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
4.3.
De hiervoor in 4.1 geformuleerde regel geldt niet voor het indienen van een verzoek om herziening van een uitspraak over een bestuurlijke boete. Een dergelijk verzoek is niet aan de in 4.2 vermelde termijn van één jaar gebonden.
4.4.
In deze zaak, die geen betrekking heeft op een uitspraak over een bestuurlijke boete,
zijn bij het herzieningsverzoek geen nova gesteld en is het herzieningsverzoek meer dan één jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht ingediend. Daarom moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) M. Graveland