ECLI:NL:CRVB:2020:1285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die van 1974 tot 2013 als fulltime magazijnmedewerker heeft gewerkt, meldde zich op 1 september 2014 ziek. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 oktober 2016, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv weigerde op 21 april 2017 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie uit de behandelend sector hadden betrokken. Appellant stelde in hoger beroep dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn gehoor- en evenwichtsproblemen en dat de geselecteerde functies zijn beperkingen overschreden. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met medische stukken te onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.