ECLI:NL:CRVB:2020:1232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
17/7955 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz) en de beoordeling van verstandelijke handicap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toegang van appellante tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, geboren in 1956, heeft lichamelijke en psychische klachten, waaronder een angststoornis, en heeft op 4 juni 2016 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wlz. De aanvraag werd afgewezen door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van een medisch advies dat stelde dat er geen grondslag was voor de benodigde zorg. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij wel degelijk recht heeft op zorg vanwege een verstandelijke handicap, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende bewijs is om deze claim te onderbouwen.

De Raad concludeert dat, hoewel appellante voldoet aan het vereiste van een normscore lager dan 70 op een intelligentietest, er onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van deze lage score. Er is geen actuele diagnostiek beschikbaar die de huidige psychiatrische toestand van appellante in kaart brengt, noch is er bewijs dat andere aandoeningen zijn uitgesloten. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad benadrukt dat er geen contra-expertise is overgelegd die de conclusies van de medisch adviseur weerlegt. De uitspraak van de Raad bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt en dat appellante geen recht heeft op toegang tot de Wlz.

Uitspraak

17.7955 WLZ

Datum uitspraak: 10 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 3 november 2017, 17/2141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Namens appellante zijn mr. R. Kaya en [naam] verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1956, heeft lichamelijke en psychische klachten, waaronder een angststoornis.
1.2.
Op 4 juni 2016 heeft appellante een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op 30 juni 2016 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Op 19 juli 2016 heeft medisch adviseur Spierenburg advies uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 20 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit), heeft CIZ de aanvraag afgewezen. Daaraan is, onder verwijzing naar het advies van medisch adviseur Van der Geest van 11 april 2017, ten grondslag gelegd dat op basis van de somatische aandoeningen niet medisch onderbouwd kan worden dat appellante voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft. De psychiatrische problematiek leidt niet tot een grondslag in het kader van de Wlz.
1.4.
Hangende beroep is op 5 april 2017 op verzoek van haar behandelaar een psychodiagnostisch onderzoek verricht naar het intelligentieniveau van appellante. De conclusie van dit onderzoek luidt dat appellante met een IQ van 52 functioneert op een zeer zwakbegaafd niveau. Er zijn echter meerdere factoren die van invloed kunnen zijn op de testafname, waardoor deze resultaten met veel voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden. Nader neuropsychologisch testonderzoek en/of (hetero-)anamnese om zicht te krijgen op haar (dagelijks) functioneren in de loop van de tijd, zou volgens de onderzoekers in de toekomst overwogen kunnen worden.
1.5.
Bij aanvullend medisch advies van 5 september 2017 heeft medisch adviseur Van der Geest geconcludeerd dat op basis van het onderzoek van 5 april 2017 niet kan worden bepaald dat er toegang is tot de Wlz. Het is niet duidelijk wat de onderliggende oorzaak is van de uitkomst van het intelligentieonderzoek. Vanuit de behandelend sector zal hiernaar onderzoek moeten worden gedaan alvorens bepaald kan worden wat de eventuele behandelmogelijkheden zijn en waar de zorgbehoefte ligt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat onduidelijk is wat de oorzaak is van de lage scores op de intelligentietest en dat daar nader onderzoek naar gedaan moet worden. Gelet op de medische adviezen kan niet worden vastgesteld of bij appellante sprake is van een verstandelijke handicap op grond waarvan zij toegang heeft tot de Wlz. Er is door appellante geen contra-expertise overgelegd die leidt tot een andere conclusie dan die van de medisch adviseur. CIZ heeft zich mogen baseren op het medisch advies van 11 april 2017. Uit het medisch advies blijkt dat de somatische klachten van appellante niet leiden tot de noodzaak van 24 uur zorg in de nabijheid. Dit is door appellante niet concreet betwist.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De medisch adviseur heeft het gedrag van appellante geïnterpreteerd als psychiatrische problematiek. Gelet op het dossier ligt het meer voor de hand dat sprake is van een verstandelijke handicap, die wel een grondslag biedt voor een indicatie op grond van de Wlz.
3.2.
Appellante heeft een rapportage van een op 2 en 9 september 2019 afgenomen intelligentieonderzoek overgelegd. De conclusie van dit onderzoek luidt dat het geschatte totale IQ van appellante valt op de absolute ondergrens van 55, hetgeen betekent dat het kleiner of gelijk is aan 55. Zij functioneert daarmee op een verstandelijk beperkt niveau. Dit is in overeenstemming met het onderzoek uit 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz, is het volgende bepaald:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
4.1.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:334) heeft een verzekerde slechts toegang tot Wlz‑zorg, indien de in de aanhef van artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz genoemde grondslagen leiden tot een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals omschreven in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Wlz.
4.2.
CIZ maakt bij de uitvoering van zijn taak gebruik van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz. Bijlage 2 van de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2017 bevat beleid van CIZ waarin de grondslagen voor toegang tot de Wlz zijn uitgewerkt. Bij de grondslag “Verstandelijke handicap” is onder andere het volgende opgenomen:
“Er is daarom sprake van een grondslag verstandelijke handicap:
  • als een verzekerde een normscore van 70 of lager behaalt op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
  • er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat verzekerde aangewezen is op blijvende ondersteuning om de deficiënties in het adaptief vermogen te beperken ten einde ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen en
  • de beperkingen op bovengenoemde terreinen al voor het 18e jaar aanwezig zijn.”
4.3.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of appellante op de grondslag verstandelijke handicap in aanmerking komt voor toegang tot de Wlz.
4.4.
Met CIZ is de Raad van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat bij appellante sprake is van een verstandelijke handicap op grond waarvan zij toegang heeft tot de Wlz. Hoewel appellante voldoet aan het in de beleidsregels gestelde vereiste van een normscore lager dan 70, is niet duidelijk wat de oorzaak is van de lage IQ score. Uit het advies van medisch adviseur Van der Geest van 30 oktober 2019 volgt dat er tevens geen ontwikkelingsanamnese en onderzoek naar het adaptief functioneren is. Er is geen diagnostiek waaruit blijkt dat aandoeningen die zorgen voor een achteruitgang in het cognitief functioneren zijn uitgesloten. Ook is er geen actuele diagnostiek beschikbaar van een behandelaar over het huidige psychiatrische toestandsbeeld en de invloed daarvan op haar huidige functioneren. Ten slotte is geen diagnostiek over het adaptief functioneren aangeleverd. De door appellante in hoger beroep ingebrachte rapportage van het op 2 en 9 september 2019 afgenomen psychologisch onderzoek kan niet als nadere diagnostiek worden aangemerkt, nu dit een herhaald IQ‑onderzoek betreft. Dit geldt eveneens voor het volgens appellante door de huisarts geuite vermoeden dat sprake is van een verstandelijke handicap vanwege het door hem beschreven gedrag van appellante toen haar echtgenoot een hartinfarct kreeg. Verder is uit genetisch onderzoek geen DNA-afwijking gebleken die een verstandelijke beperking en psychiatrische problemen in de familie kan verklaren.
4.5.
Uit wat is overwogen onder 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.S. Huisman