ECLI:NL:CRVB:2020:1075
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A.H. van Dalen-van Bekkum
- B.V.K. de Louw
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Sociale Verzekeringsbank tot verrekening van proceskosten met vordering uit onverschuldigd betaald AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) om een proceskostenvergoeding van € 992,- te verrekenen met een openstaande vordering van € 3.147,36 uit onverschuldigd betaald AOW-pensioen. De Svb had eerder het AOW-pensioen van appellant herzien en het te veel ontvangen bedrag teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb bevoegd was om de proceskostenvergoeding te verrekenen met de vordering. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 24 van de AOW, waaruit een wettelijke grondslag voor deze verrekening kan worden afgeleid. Appellant betoogde dat de Svb niet bevoegd was tot verrekening omdat de rechtsbijstand op basis van een toevoeging was verleend, en dat de vergoeding aan de gemachtigde betaald diende te worden. De Raad verwierp dit betoog en verwees naar eerdere uitspraken die bevestigen dat de verrekening tussen het bestuursorgaan en de betrokkene voorrang heeft boven betaling aan een derde, zoals de rechtshulpverlener.
De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.