ECLI:NL:CRVB:2019:2851
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van proceskosten en griffierecht met onverschuldigd betaald AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Turkije, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een vergoeding van proceskosten en griffierecht te verrekenen met een openstaande vordering uit onverschuldigde betaling van AOW-pensioen. De Svb had eerder aan de appellant een boete opgelegd en een bedrag aan onverschuldigd betaald pensioen teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat er een wettelijke grondslag is voor de verrekening van de proceskosten en het griffierecht met de openstaande vordering. Dit is gebaseerd op artikel 24a van de AOW, waarin is bepaald dat verrekening mogelijk is. De Raad verwierp het betoog van de appellant dat de Svb de kosten van rechtsbijstand niet had mogen verrekenen, omdat de wetgeving dit toestaat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb bevoegd was om de vergoeding te verrekenen met de vordering uit onverschuldigd betaald AOW-pensioen.
De uitspraak benadrukt het belang van wettelijke grondslagen voor verrekening in het bestuursrecht en de toepassing van de relevante artikelen in de AOW. De Raad concludeerde dat de Svb correct had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.