ECLI:NL:CRVB:2020:1016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en toepassing van de Ambtenarenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het ontslagbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellante was sinds 15 november 2006 werkzaam bij de gemeente Rotterdam en was vanaf 17 februari 2014 volledig arbeidsongeschikt door psychische klachten. Op 1 april 2015 werd zij ook ongeschikt geacht vanwege zwangerschap. Het college verleende haar op 1 september 2017 eervol ontslag wegens gedeeltelijke ongeschiktheid voor haar functie. Appellante betwistte de toepassing van artikel 90bis van het AR, dat bepaalt dat ontslag kan plaatsvinden na 36 maanden ongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de periode van ziekte door zwangerschap meegeteld moet worden in de 36-maandenperiode, omdat appellante al voor deze periode volledig arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde dat het college in redelijkheid mocht afgaan op de adviezen van de bedrijfsarts, die oordeelde dat appellante ongeschikt was voor eigen en passende arbeid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.