Uitspraak
17.3401 WIA
14 maart 2017, 16/6467 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die van 2 augustus 2008 tot 1 augustus 2010 als toezichthouder werkte, heeft zich op 6 januari 2014 ziek gemeld. Na een periode van ziekte heeft zij haar werkzaamheden in aangepaste vorm hervat. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat de functie van toezichthouder niet passend is. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De Raad heeft vastgesteld dat appellante al geruime tijd in de functie van toezichthouder werkt en dat de medische informatie niet ondersteunt dat deze functie niet passend zou zijn. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar verzuimhistorie en de berekening van het maatmaninkomen, niet gevolgd. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt, evenals het verzoek om schadevergoeding.