ECLI:NL:CRVB:2019:977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
17/1104 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenplicht door betrokkene met betrekking tot WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de oplegging van een boete aan betrokkene, die sinds 1998 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Betrokkene had in augustus 2014 een dienstverband bij een werkgeefster, maar heeft dit niet onverwijld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gemeld. Het Uwv heeft daarop een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid en het boetebedrag verlaagd naar € 963,-. Het Uwv ging hiertegen in hoger beroep, stellende dat betrokkene niet uit eigen beweging de juiste inlichtingen had verstrekt. De Raad oordeelde dat betrokkene zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat er geen reden was voor verminderde verwijtbaarheid. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde het boetebedrag vast op € 1.925,93. De Raad concludeerde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig had gemeld dat hij in dienst was gegaan, en dat het Uwv terecht de boete had opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van wijzigingen in de situatie van uitkeringsgerechtigden.

Uitspraak

17 1104 WAO

Datum uitspraak: 21 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2017, 16/1031 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Kluft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Kluft.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Betrokkene ontvangt per 1 oktober 2011 tevens een toeslag op zijn WAO-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW).
1.2.
Betrokkene is op 11 augustus 2014 in dienst getreden bij [naam werkgeefster B.V.] (werkgeefster) als magazijnmedewerker reachtruck voor 38 uur per week.
1.3.
Betrokkene heeft op 10 februari 2015 werkgeefster gemachtigd om bij het Uwv een zogenoemde doelgroepverklaring voor premiekorting oudere werknemer aan te vragen. Het Uwv heeft op 3 maart 2015 het door de werkgeefster toegestuurde ‘
Vragenformulier Subsidieregelingen werkgever’ (vragenformulier) van 2 maart 2015, met de machtiging van betrokkene, ontvangen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 19 maart 2015 aan werkgeefster de verzochte doelgroepverklaring voor premiekorting oudere werknemer verstrekt.
1.5.
Omdat het Uwv uit een interne controle is gebleken dat betrokkene is gaan werken heeft het Uwv bij besluit van 12 juni 2015 de toeslag van betrokkene per 11 augustus 2014 stopgezet omdat het inkomen van betrokkene hoger is dan het sociaal minimum dat voor betrokkene geldt.
1.6.
Bij besluit van 12 augustus 2015 heeft het Uwv een bedrag van € 5.469,75 bruto aan over de periode van 11 augustus 2014 tot en met 31 mei 2015 onverschuldigd betaalde toeslag teruggevorderd. Daarbij heeft het Uwv toegelicht dat betrokkene niet alle informatie heeft doorgegeven aan het Uwv die nodig is voor het vaststellen van de uitkering. Daardoor heeft betrokkene te veel toeslag ontvangen.
1.7.
Bij besluit van 17 september 2015 heeft het Uwv betrokkene een boete opgelegd van
€ 1.930,-. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat op 3 maart 2015 is vastgesteld dat betrokkene niet heeft doorgegeven dat hij vanaf 11 augustus 2014 in dienst is van werkgeefster.
1.8.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 september 2015. Dat bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het boetebedrag vastgesteld op € 963,-. Hiertoe heeft de rechtbank geconcludeerd dat betrokkene zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door zijn werkzaamheden bij werkgeefster niet onverwijld aan het Uwv te melden. Betrokkene heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij, zoals door hem gesteld, op 10 september een wijzigingsformulier ter post heeft bezorgd, terwijl het Uwv te kennen heeft gegeven geen wijzigingsformulier te hebben ontvangen. Het Uwv was daarom gehouden betrokkene een boete op te leggen. Wat betreft de opgelegde boete is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de schending van de inlichtingenplicht. Volgens de rechtbank heeft betrokkene via het door werkgeefster ingestuurde vragenformulier het Uwv op de hoogte gebracht van zijn werkzaamheden en is dit gebeurd voordat het Uwv de overtreding had geconstateerd. De rechtbank acht 25% van het benadelingsbedrag passend als boete en heeft met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht de boete vastgesteld op € 963,-. De overige door betrokkene geschetste omstandigheden geven de rechtbank geen grond om tot verdere matiging over te gaan.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Van de omstandigheid dat iemand zelf, uit eigen beweging, volledige en juiste inlichtingen heeft verstrekt is volgens het Uwv geen sprake. Het Uwv heeft de overtreding geconstateerd omdat werkgeefster een aanvraag heeft gedaan voor een subsidieregeling. Dat betrokkene werkgeefster toestemming heeft gegeven voor die aanvraag maakt dat volgens het Uwv niet anders. Een aanvraag voor een subsidieregeling is iets anders dan een melding uit eigen beweging door betrokkene van een dienstverband. Door werkgeefster noch door betrokkene is melding gedaan van het dienstverband. Er is slechts een verzoek om subsidie gedaan. Het Uwv verzoekt de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daartoe heeft betrokkene aangevoerd dat hem niets valt te verwijten en hem eigenlijk geen boete had moeten worden opgelegd. De door werkgeefster ingediende verklaring omtrent de arbeidsrelatie vanaf 11 augustus 2014 betreft een uitdrukkelijke verklaring namens betrokkene en dient ook geheel gelijk te worden gesteld aan een eigen verklaring. Volgens betrokkene dienen verklaringen die op basis van een machtiging zijn verstrekt en andere verklaringen van betrokkene in juridisch opzicht gelijk te worden gezien en gelijk te worden behandeld. Bovendien was het Uwv door betrokkene al eerder op de hoogte gesteld door middel van het door betrokkene ingestuurde wijzigingsformulier op 10 september 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 80 van de WAO is bepaald dat degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering verplicht is aan het Uwv, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald.
4.1.2.
Op grond van artikel 29a, eerste lid, van de WAO legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 80 van de WAO. In het tweede lid is bepaald dat onder benadelingsbedrag wordt verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 80 van de WAO, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen. Op grond van het achtste lid kan verweerder de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid en kan verweerder afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.1.3.
In artikel 12, eerste lid, en artikel 14a, eerste lid, en artikel 14a, achtste lid, van de TW zijn met de WAO vergelijkbare bepalingen opgenomen voor de toeslag.
4.1.4.
Op grond van artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) wordt bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.
4.1.5.
Op grond van artikel 2a, tweede lid, onder c, van het Boetebesluit leidt bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, in ieder geval tot verminderde verwijtbaarheid dat betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenplicht.
4.2.
Gelet op de artikelen 80 van de WAO en 12 van de TW, had betrokkene het Uwv er zo snel mogelijk van op de hoogte moeten stellen dat hij was gaan werken voor werkgeefster.
4.3.
Betrokkene stelt dat hij die verplichting is nagekomen door middel van de toezending per post aan het Uwv van een wijzigingsformulier, gedateerd 10 september 2014. Het Uwv stelt het betreffende formulier niet te hebben ontvangen. Betrokkene heeft het wijzigingsformulier niet per aangetekende post verzonden en heeft ook overigens geen bewijs aangedragen waaruit volgt dat hij het stuk ter post heeft bezorgd. Er wordt daarom vanuit gegaan dat het Uwv het formulier niet heeft ontvangen.
4.4.
Daar komt bij dat betrokkene ten opzichte van het Uwv niet heeft gereageerd toen het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte uitkeringen werden betaald. Hij ontving immers vanaf september 2014 een WAO-uitkering en een (volledige) toeslag, naast het substantiële inkomen uit zijn dienstbetrekking. Betrokkene stelt dat hij daarover contact heeft opgenomen met het Uwv, maar dat blijkt niet uit de stukken.
4.5.
Op 3 maart 2015 is het Uwv er, door de ontvangst van het vragenformulier, van op de hoogte gekomen dat betrokkene inkomsten uit een dienstverband verwierf. Wat daarna te veel is uitbetaald heeft het Uwv daarom buiten het benadelingsbedrag gelaten.
4.6.
Het vragenformulier was niet afkomstig van betrokkene maar van werkgeefster. Dat formulier was er niet op gericht om het Uwv er van op de hoogte te stellen dat betrokkene een dienstverband had en inkomsten verwierf, maar had betrekking op een verzoek van de werkgeefster om in aanmerking te komen voor bepaalde subsidies. Met het inzenden van dat formulier heeft betrokkene daarom, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet uit eigen beweging voldaan aan de inlichtingenplicht. Daarin is dan ook geen reden gelegen om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
4.7.
Ook overigens is er geen aanleiding om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen. Dat het Uwv in de periode na het nemen van de besluiten tot herziening van de toeslag en de terugvordering een aantal fouten zou hebben gemaakt en dat betrokkene een groot aantal klachten heeft over de bejegening door de medewerkers van het Uwv geeft daarvoor geen aanleiding. Het hoger beroep van het Uwv slaagt daarom in zoverre.
4.8.
Voor de bepaling van de hoogte van de boete is het Uwv daarom terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid. De boete is daarbij gebaseerd op het bedrag dat ten onrechte is betaald tot het moment waarop het Uwv op de hoogte kwam van het dienstverband van betrokkene met werkgeefster, 3 maart 2015, en bedraagt € 3.851,86. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat, uitgaande van normale verwijtbaarheid, de boete 50% van dat benadelingsbedrag bedraagt en dus € 1.925,93 moet zijn. Ter zitting is tevens gebleken dat betrokkene een bedrag van € 200,- per maand heeft afgelost en dat deze boete inmiddels is betaald. Deze boete is daarom passend en geboden.
4.9.
Aangezien in het bestreden besluit een hogere boete van € 1.930,- was opgelegd, heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht vernietigd, zij het, gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.8, op verkeerde gronden. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd voor zover de boete daarbij is gesteld op € 963,-.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bedrag van de boete is vastgesteld
op € 963,-;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 1.925,93.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, A.I. van der Kris en S. Wijna, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) O.V. Vries

VC