ECLI:NL:CRVB:2019:975
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de arbeidsongeschiktheid van een zweminstructrice na ongeval
In deze zaak heeft appellante, een zweminstructrice, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar WAO-uitkering werd verlaagd. Appellante had zich in 1994 ziek gemeld na een ongeval waarbij een brandkast op haar linker onderbeen viel, wat leidde tot ernstige blessures. In 2014 meldde zij een verslechtering van haar gezondheid, waarna het Uwv haar arbeidsongeschiktheid herbeoordeelde en haar uitkering verlaagde op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van appellante. De Raad heeft een deskundige, orthopedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik, ingeschakeld, die concludeerde dat de FML van 1 april 2014 niet de juiste weergave van appellantes belastbaarheid gaf. De deskundige stelde dat appellante niet in staat was om te knielen of te hurken, wat niet adequaat was vastgelegd in de FML. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv niet op een deugdelijke medische grondslag was gebaseerd en droeg het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om de FML aan te passen op basis van de bevindingen van de deskundige. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken het besluit te herstellen, rekening houdend met de conclusies van de deskundige.