ECLI:NL:CRVB:2019:962
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de afwijzing van een Ziektewetuitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 13 december 2016 uitspraak deed in een geschil over de afwijzing van een Ziektewetuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als uitzendkracht werkte, had zich op 18 december 2013 ziek gemeld na een val op het werk. Het Uwv had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor een uitkering, maar na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de afwijzing van zijn uitkering per 15 november 2015. Appellant ging in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder de noodzaak van een onafhankelijk deskundige en de impact van zijn medicijngebruik op zijn belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat er geen nieuwe relevante medische gegevens waren overgelegd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.