ECLI:NL:CRVB:2014:4122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
12-4403 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering na herbeoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als procesoperator werkte, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante.

Tijdens de zitting op 27 november 2013 is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. L.M. Seriese, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. C. Roele. Na de zitting is het onderzoek heropend en heeft psychiater dr. H.N. Sno een rapport uitgebracht waarin hij zijn bevindingen over de medische situatie van appellante heeft gepresenteerd. Dit rapport leidde tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door het Uwv.

De Raad heeft vastgesteld dat de deskundige, dr. H.N. Sno, een aantal diagnoses heeft gesteld, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis. De Raad oordeelt dat de deskundige zich kan vinden in de gewijzigde FML, maar dat appellante in hoger beroep een juiste medische en arbeidskundige onderbouwing heeft gegeven. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv niet wordt teruggedraaid. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.948,- bedragen.

Uitspraak

12/4403 WIA
Datum uitspraak: 10 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 juli 2012, 11-2274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Seriese, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft op 27 november 2013 plaatsgevonden Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Seriese. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.
Het onderzoek is na de zitting heropend.
De door de Raad als deskundige benoemde psychiater dr. H.N. Sno heeft op 23 april 2014 rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben op het deskundigenrapport gereageerd.
De deskundige heeft desgevraagd een nadere reactie gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was laatstelijk werkzaam als procesoperator voor 40 uur per week. Op
10 november 2008 is zij wegens psychische klachten uitgevallen. Bij besluit van
17 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 3 maart 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2011 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
15 juli 2011.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts was zij van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat bij het vaststellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen in de belastbaarheid van appellante en appellante met ingang van 3 maart 2011 is staat geacht kon worden om de voor haar geselecteerde functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en zij niet in staat was om werkzaamheden te verrichten, waardoor de geselecteerde functies voor haar ongeschikt zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij rapporten ingebracht van haar medisch adviseur van 13 september 2012 en van
10 mei 2013, alsmede een expertise van psychiater E. Kühler van 1 maart 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep noch de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben in deze stukken aanleiding gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.1.
Bij rapport van 23 april 2014 heeft psychiater dr. H.N. Sno de Raad van advies gediend. Op grond van de bevindingen van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien tot bijstelling van de FML bestaande in een toegevoegde beperking op het aspect 2.7. Naar aanleiding van de aangepaste FML van 12 mei 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de eerder geselecteerde functies opnieuw bezien en in een rapport van 20 mei 2014 vermeld dat vier van de zes geselecteerde functies gehandhaafd blijven en de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 maart 2011 ongewijzigd minder dan 35% bedraagt.
4.2.
Bij de door de Raad op 30 juli 2014 ontvangen brief heeft deskundige Sno bevestigd dat hij alleen een beperking bij onderdeel 2.7 van de FML heeft willen toevoegen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Deskundige Sno heeft als diagnoses bij appellante vastgesteld: partnerrelatieprobleem, borderline persoonlijkheidsstoornis, persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met kenmerken van een obsessieve-compulsieve en vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Deze diagnoses gelden volgens de deskundige zowel op de datum van onderzoek (met uitzondering van het partnerrelatieprobleem) als op de datum in geding van 3 maart 2011. Over de beperkingen die appellante hiervan op beide data in geding ondervond, heeft de deskundige aangegeven dat hij zich niet geheel kan verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante. Volgens de deskundige dient appellante eveneens (sterk) beperkt geacht te worden op het punt “Eigen gevoelens uiten” vanwege haar emotionele regulatieproblemen en stemmingswisselingen die samenhangen met haar persoonlijkheidsstoornis.
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ten aanzien van de uit het door de deskundige vastgestelde ziektebeeld voor appellante voortvloeiende beperkingen is bij uitstek de verzekeringsarts bevoegd, gelet op zijn specifieke deskundigheid ter zake. Gelet op die specifieke deskundigheid en de onderbouwing die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gegeven in zijn rapport van 12 mei 2014 is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML van gelijke datum. De deskundige heeft verklaard zich te kunnen vinden in die gewijzigde FML. Hetgeen appellante hiertegen heeft ingebracht doet hieraan niet af.
5.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 20 mei 2014 afdoende gemotiveerd dat de functies van magazijn, expeditie medewerker (sbc-code 111220), snackbereider (handmatig) (sbc-code 111071), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180) en procesoperator voedingsmiddelenindustrie
(sbc-code 471102) met ingang van 3 maart 2011 geschikt waren voor appellante, waarbij hij de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 33,93%. Bij het bestreden besluit is derhalve terecht gehandhaafd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 3 maart 2011 minder dan 35% bedraagt.
6. Nu pas in hoger beroep een juiste medische en arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit dient de aangevallen uitspraak, evenals het bestreden besluit, te worden vernietigd. Gelet op de uitkomst van het arbeidskundig onderzoek is er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in verband met verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 974,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 974,- , in totaal € 1.948,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 juli 2011
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante ten bedrage van in totaal € 1.948,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en B.M. van Dun en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Fotchind
nk