ECLI:NL:CRVB:2019:938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
18-3597 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen salarisspecificatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de korpschef van politie die het bezwaar van betrokkene tegen de salarisspecificatie over januari 2017 niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat dit onterecht was, en de korpschef ging in hoger beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule onder een besluit in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, tenzij kan worden aangenomen dat de belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken. In dit geval waren de omstandigheden onvoldoende om aan te nemen dat betrokkene op de hoogte was van de termijn voor bezwaar, ondanks de argumenten van de korpschef dat betrokkene informatie had kunnen vinden op het intranet van de politie en eerder tijdig bezwaar had gemaakt. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de korpschef niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij de korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en een griffierecht werd opgelegd.

Uitspraak

18.3597 AW-PV, 18/6610 AW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 maart 2017, 15/4161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 28 februari 2019
Zitting hebben: mr. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mrs. T. Avedissian en J.J.T. van den Corput als leden
Griffier: J. Tuit
De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Jaspers. Voor betrokkene is verschenen mr. W.J. Dammingh, advocaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.024,-;
  • bepaalt dat van de korpschef op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een griffierecht van € 508,- wordt geheven.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Procesbelang
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef het bezwaar tegen de salarisspecificatie over januari 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over het materiële geschilpunt dat hen verdeeld hield, bestaat het belang van de korpschef bij een uitspraak over het oordeel van de rechtbank uitsluitend in het tenietdoen van de veroordeling in de proceskosten van betrokkene in beroep. Dit levert voldoende procesbelang op (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7066). Het beroep dat betrokkene ter zitting van de Raad heeft gedaan op de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3499, slaagt niet. In deze uitspraak was een andere situatie met een andere vraag aan de orde, namelijk of een betrokkene na volledige tegemoetkoming door het bestuursorgaan procesbelang kan ontlenen aan de in hoger beroep verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Ontvankelijkheid
De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule onder een besluit in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien belanghebbende daar een beroep op doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dat is anders indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken (zie de uitspraak van 23 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0151). Met de rechtbank ziet ook de Raad geen aanleiding om in dit geval af te wijken van die vaste rechtspraak, zodat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Dit zou alleen anders zijn als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat betrokkene wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken tegen de salarisspecificatie over januari 2017. De korpschef heeft betoogd dat dit het geval was nu betrokkene op het intranet van de politie informatie kon vinden over de mogelijkheid om tegen een salarisspecificatie bezwaar te maken, betrokkene in 2015 zonder rechtsbijstand tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit en betrokkene onder een tweetal begin 2017 genomen besluiten heeft kunnen lezen hoe en binnen welke termijn hij bezwaar diende te maken. Deze omstandigheden zijn ontoereikend om in het voorliggende geval aan te nemen dat betrokkene – ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule onder de salarisspecificatie – ermee bekend was dat en binnen welke termijn hij hiertegen bezwaar kon maken. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van de korpschef niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad zal het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 11 juli 2018 niet mede in zijn beoordeling betrekken, nu partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) J. Tuit (getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
md