ECLI:NL:CRVB:2019:906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
17/6106 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na overlijden echtgenoot

In deze zaak heeft appellante, een vrouw uit Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Haar echtgenoot, die sinds 1964 in Nederland verbleef en een ouderdomspensioen ontving, overleed in 2014. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde de aanvraag voor de uitkering, omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en hij zich niet tijdig vrijwillig had verzekerd na het eindigen van zijn verzekering in 2000. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft vervolgens een herhaalde aanvraag ingediend, die ook door de Svb werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellante niet nieuw waren en dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag voor een nabestaandenuitkering toe te kennen. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de hernieuwde aanvraag van appellante niet voor toewijzing in aanmerking kwam. De uitspraak werd gedaan op 14 maart 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

17.6106 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2017, 17/2174 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 14 maart 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2006 gehuwd met [naam echtgenoot] (echtgenoot). De echtgenoot heeft vanaf 1964 in Nederland verbleven. Hij ontving sinds 1992 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. In 1995 is hij met een remigratie-uitkering teruggekeerd naar Marokko.
1.2.
Nadat de echtgenoot [in] 2014 was overleden, heeft appellante een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 15 oktober 2015 gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Verder had hij zich niet (tijdig) vrijwillig verzekerd toen zijn verzekering op
1 januari 2000 eindigde. Ook op grond van het Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake sociale zekerheid bestaat geen recht op een nabestaandenuitkering.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2015 bij uitspraak van 28 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellantes verzet tegen die uitspraak is op 26 oktober 2015 ongegrond verklaard.
1.5.
Op 21 november 2016 heeft appellante opnieuw gevraagd haar een nabestaandenuitkering toe te kennen. Dit verzoek is door de Svb bij besluit van 12 januari 2017 afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 12 januari 2017 gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft de Svb uiteengezet hoe de toetsing van een herhaalde aanvraag moet plaatsvinden. Volgens de Svb heeft appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan de Svb zijn besluit van
13 augustus 2015 dient te herzien. Ook is niet gebleken dat dat besluit onmiskenbaar onjuist was. Tot slot is aan de hand van wat appellante heeft aangevoerd en alle ter beschikking staande gegevens geoordeeld dat er ook geen aanleiding is om vanaf de herhaalde aanvraag een nabestaandenuitkering toe te kennen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met verwijzing naar uitspraken van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en ECLI:NL:CRVB:2017:926) heeft de rechtbank uiteengezet op welke wijze het bestreden besluit moet worden beoordeeld. Vastgesteld is dat appellante dezelfde argumenten heeft aangedragen als in de voorgaande procedures. In de beslissing op bezwaar van 15 oktober 2015 is de Svb daar al op ingegaan. Verder is niet gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Voor zover het verzoek van appellante ziet op de periode na haar nieuwe aanvraag, is er geen aanleiding tot toekenning van een nabestaandenpensioen over te gaan.
3. Appellante heeft in hoger beroep wederom naar voren gebracht dat haar echtgenoot in Nederland in loondienst heeft gewerkt en dat hij een Nederlands pensioen ontving.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Zowel in het bestreden besluit als in de aangevallen uitspraak is uitgebreid uiteengezet waarom de hernieuwde aanvraag van appellante niet voor toewijzing in aanmerking komt. Deze overwegingen worden overgenomen.
4.2.
De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Boer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
md