ECLI:NL:CRVB:2019:906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na overlijden echtgenoot
In deze zaak heeft appellante, een vrouw uit Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Haar echtgenoot, die sinds 1964 in Nederland verbleef en een ouderdomspensioen ontving, overleed in 2014. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde de aanvraag voor de uitkering, omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en hij zich niet tijdig vrijwillig had verzekerd na het eindigen van zijn verzekering in 2000. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft vervolgens een herhaalde aanvraag ingediend, die ook door de Svb werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellante niet nieuw waren en dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag voor een nabestaandenuitkering toe te kennen. De Raad nam de overwegingen van de rechtbank over en concludeerde dat de hernieuwde aanvraag van appellante niet voor toewijzing in aanmerking kwam. De uitspraak werd gedaan op 14 maart 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.