ECLI:NL:CRVB:2019:875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem inzake een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant, geboren in 1938 en met diverse aandoeningen, had op 4 juni 2016 een aanvraag ingediend voor deze maatwerkvoorziening. Het college had op 1 juli 2016 besloten om appellant voor de periode van 20 juni 2016 tot en met 15 juli 2018 een maatwerkvoorziening van 3 uur en 45 minuten per week te verstrekken. Dit besluit werd later door het college, na bezwaar van appellant, op 30 november 2016 gehandhaafd, maar met de einddatum van de maatwerkvoorziening die verviel.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant stelde in hoger beroep dat het onderzoek van het college incompleet was en dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet voldoende was. Het college verdedigde de aangevallen uitspraak en stelde dat het onderzoek voldeed aan de eisen van de Wmo 2015 en dat de maatwerkvoorziening adequaat was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bij het bestreden besluit per abuis van het CIZ-protocol was afgeweken en dat de maatwerkvoorziening moest worden aangepast. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 22 juni 2018 ongegrond. De Raad oordeelde dat het college binnen de kaders van het CIZ-protocol had gehandeld en dat de beroepsgrond van appellant over de omvang van de maatwerkvoorziening niet slaagde. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 3.328,-.