ECLI:NL:CRVB:2019:85

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
16/6430 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden en terugvordering van onverschuldigd betaalde AOW

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van betrokkene, die in 2008 een ouderdomspensioen had aangevraagd. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft het pensioen herzien naar de norm voor gehuwden, omdat betrokkene volgens de Svb niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Betrokkene had in 1991 aangegeven duurzaam gescheiden te leven, maar de Svb concludeerde na een onderzoek in Hongarije dat hij samenwoonde met zijn echtgenote. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering van het onverschuldigd betaalde pensioen af te zien. Betrokkene had geen overtuigende bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen ondersteunden, en de rechtbank oordeelde dat de Svb zich terecht baseerde op de eerste verklaring van betrokkene. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb op juiste gronden had gehandeld.

Uitspraak

16.6430 AOW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2016, 16/2303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en of rechtverkrijgenden van P.I. [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbend
te [woonplaats 1] , Hongarije (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 3 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. R.A. Remport Urban, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden.
Betrokkene is op 26 oktober 2017 overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Als erfgenaam is [A] verschenen, bijgestaan door mr. Remport Urban en G.A. Jenei, tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Erkens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene had de Nederlandse en de Hongaarse nationaliteit. Hij is [in] 1977 vanuit Hongarije naar Nederland gekomen. In 1983 is zijn toenmalige echtgenote eveneens naar Nederland gekomen. In juli 2008 heeft betrokkene een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij heeft daarbij vermeld sinds 1991 duurzaam gescheiden te leven van zijn echtgenote. Voor beiden is hetzelfde adres in [woonplaats 2] genoemd. Nadien heeft betrokkene aangegeven dat hij in 1996 is teruggekeerd naar Hongarije.
1.2.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft de Svb betrokkene met ingang van juli 2008 een ouderdomspensioen toegekend van 40% van het pensioen voor een ongehuwde.
1.3.
Betrokkene heeft jaarlijks een door de Nederlandse ambassade in Hongarije ondertekend levensbewijs ingestuurd. Hij heeft daarop aangekruist ongehuwd/alleenstaand te zijn. Als adres was vermeld [Adres] in [woonplaats 3] .
1.4.
In verband met de door betrokkene verstrekte tegenstrijdige gegevens omtrent de datum van zijn vertrek naar Hongarije en omtrent de verblijfplaats van zijn toenmalige echtgenote, heeft in oktober 2014 een onderzoek in Hongarije plaatsgevonden. Dit heeft ertoe geleid dat de Svb het ouderdomspensioen van betrokkene met ingang van december 2014 heeft herzien naar een pensioen voor een gehuwde. Daarbij is overwogen dat betrokkene samenwoonde met zijn toenmalige echtgenote. Vermeld is dat over het verleden nog besluitvorming zal volgen.
1.5.
Op 12 mei 2015 heeft de Svb twee besluiten genomen. Bij het eerste besluit is het ouderdomspensioen van betrokkene vanaf juli 2008 herzien naar het bedrag voor een gehuwde. Bij het tweede besluit is het over de periode van juli 2008 tot en met
november 2014 te veel betaalde ten bedrage van € 10.064,65 teruggevorderd.
1.6.
Bij het bestreden besluit van 19 februari 2016 is het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 12 mei 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1208) van duurzaam gescheiden leven sprake is indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. De rechtbank heeft de resultaten van het onderzoek in Hongarije weergegeven, met name de verklaring die betrokkene tegenover de onderzoekers heeft afgelegd. Voor zover betrokkene in de procedure bij de rechtbank is teruggekomen van deze verklaring, heeft de rechtbank gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4177) volgens welke een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring gehouden mag worden. In hetgeen door betrokkene naar voren was gebracht, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Svb betrokkene in afwijking van deze rechtspraak niet had mogen houden aan zijn verklaring. De verklaring van betrokkene is naar het oordeel van de rechtbank concreet en gedetailleerd en komt op relevante punten overeen met de verklaringen van anderen.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat gelet op alle omstandigheden in hun onderlinge
samenhang bezien, de Svb op juiste gronden heeft geconcludeerd dat in het geval van
betrokkene geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Een door betrokkene overgelegd uittreksel uit het centrale register van persoons- en adresgegevens, volgens welk betrokkene van 2006 tot in 2010 ingeschreven stond in [woonplaats 1] , leidde niet tot een ander oordeel nu betrokkene op de door hem ondertekende en ingezonden levensbewijzen in de jaren 2010 tot en met 2015 steeds heeft verklaard op het adres [Adres] te [woonplaats 3] te wonen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat betrokkene ook ter zitting heeft verklaard ingeschreven te staan op het adres [Adres] te [woonplaats 3] en heeft bevestigd dat hij meebetaalt aan de aflossing van de hypotheek die rust op de woning op dat adres. De Svb heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht besloten om het aan betrokkene toegekende AOW-pensioen met ingang van juli 2008 te herzien naar de norm voor een gehuwde.
2.3.
Ten aanzien van de terugvordering heeft de rechtbank vooropgesteld dat de Svb op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW gehouden is tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde AOW-pensioen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vijfde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen – ingevolge vaste rechtspraak –slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Betrokkene heeft weliswaar gesteld dat hij in slechte gezondheid verkeert en dat hij door de terugvordering zijn medische kosten niet meer kan betalen, maar enige inzage is zijn financiële situatie heeft hij niet gegeven. Om die reden kan deze beroepsgrond naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De Svb heeft daarom terecht besloten om een bedrag van € 10.064,65 aan te veel betaald AOW-pensioen van betrokkene terug te vorderen.
3.1.
Namens betrokkene is in hoger beroep naar voren gebracht dat de Svb ten onrechte voorbijgaat aan de verklaring van zijn toenmalige echtgenote en van zijn vriendin
(thans weduwe). Verder is gesteld dat betrokkene door medische problemen in een zeer slechte conditie verkeerde, dat is voorbijgegaan aan getuigenverklaringen, dat betrokkene ingeschreven stond in [woonplaats 1] en dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat betrokkene meebetaalde aan de hypotheek van het huis in [woonplaats 3] .
3.2.
De Svb heeft opgemerkt uit te gaan van de eerste verklaring van betrokkene en zijn toenmalige echtgenote. Er is geen aanleiding daarvan af te wijken. Betrokkene is bij het afleggen van zijn verklaring niet onder druk gezet. De overgelegde getuigenverklaringen zijn niet van doorslaggevend belang. Datzelfde geldt voor een inschrijving in [woonplaats 1] . Ten slotte wijst de Svb erop dat betrokkene zelf heeft verklaard mee te betalen aan de hypotheek van het huis in [woonplaats 3] .
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Er is geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid, worden overgenomen.
4.2.
De Svb heeft het ouderdomspensioen van betrokkene met terugwerkende kracht herzien. Daarvoor was voldoende basis te vinden in de resultaten van het onderzoek dat in 2014 in Hongarije heeft plaatsgevonden. Door betrokkene (en later ook door zijn erven) zijn geen gegevens aangedragen die tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kon betrokkene worden gehouden aan zijn eerste verklaring. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die er eenduidig op wijzen dat deze verklaring onjuist was. Daarbij speelt een rol dat het dossier diverse tegenstrijdigheden bevat. Zo verklaart betrokkene in het bezwaarschrift niet bij te dragen aan de kosten van gas, licht en water van het huis in [woonplaats 3] , maar uitsluitend een deel van de hypotheek voor zijn rekening te nemen. In het hogerberoepschrift wordt opgemerkt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat betrokkene meebetaalt aan de hypotheek; hij betaalt slechts mee aan de vaste lasten. Ter zitting van de Raad is juist weer verklaard dat betrokkene af en toe meebetaalde aan de hypotheek en niet aan de vaste lasten. Volgens het overlegde uittreksel uit het centrale register van persoons- en adresgegevens stond betrokkene van 13 april 2006 tot 22 november 2010 ingeschreven in [woonplaats 1] . Volgens de verklaring van een bevriende restauranteigenaar, die betrokkene sinds 1998 kende, woonde betrokkene vanaf 2010 in [woonplaats 1] . Volgens eigen zeggen woonde betrokkene steeds in [woonplaats 1] . In hoger beroep heeft betrokkene gesteld dat hij tijdens het gesprek met de onderzoekers in
oktober 2014 ernstig ziek was en een zware chemotherapie onderging. Uit de medische stukken blijkt echter dat betrokkene in januari 2015 is geopereerd en nadien chemotherapie onderging. De stelling van de weduwe van betrokkene ter zitting van de Raad dat betrokkene tijdens het gesprek in oktober 2014 veel pijn had en regelmatig het toilet moest bezoeken, vindt geen steun in de stukken. Evenmin blijkt daarvan uit het gespreksverslag, dat betrokkene zelf voor akkoord heeft getekend.
4.4.
Ook ten aanzien van het terugvorderingsbesluit kan de rechtbank worden gevolgd. Ook in hoger beroep zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en R.E. Bakker en M.F.J.M. de Werd als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. Trox
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

LO