ECLI:NL:CRVB:2016:1208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
14/2501 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen in het kader van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten, die sinds april 2007 een ouderdomspensioen ontvingen. De Svb heeft het pensioen aangepast naar de norm van een ongehuwde, omdat zij meende dat appellanten duurzaam gescheiden leefden. Appellanten, die in 2008 naar Bulgarije verhuisden, hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij ten onrechte als duurzaam gescheiden zijn aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten vanaf december 2011 niet als duurzaam gescheiden kunnen worden beschouwd, omdat zij na hun terugkeer naar Nederland voortdurend in elkaars nabijheid verbleven en intensief contact hadden. De Raad oordeelt dat de Svb op basis van artikel 17a van de AOW verplicht was het pensioen te herzien naar de norm van een gehuwde, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van appellanten is afgewezen.

Uitspraak

14/2501 AOW, 14/2502 AOW
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank [plaatsnaam] van
20 maart 2014, 13/4325 en 13/4327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.E. Sondorp, advocaat
,hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 14/2503 AWBZ en 14/2504 AWBZ. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek. In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving sinds april 2007 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) berekend naar de norm van een gehuwde. Appellanten zijn in 2008 uit Nederland vertrokken. Vanaf december 2009 hebben zij in Bulgarije gewoond. Appellante ontving sinds augustus 2011 ook een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde.
1.2.
Naar aanleiding van een mededeling dat appellanten duurzaam gescheiden leven, heeft de Svb met ingang van december 2011 het AOW-pensioen van appellanten aangepast naar de norm van een ongehuwde.
1.3.
Appellanten zijn op 25 januari 2012 naar Nederland gekomen in verband met een beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante. Zij zijn op 2 februari 2012 aan de balie van de Svb Groningen verschenen en hebben aangegeven met elkaar verder te willen.
1.4.
Bij besluiten van 30 november 2012 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellanten met ingang van december 2011 herzien naar de norm van een gehuwde, omdat geen sprake is geweest van duurzaam gescheiden leven.
1.5.
Bij besluiten van eveneens 30 november 2012 heeft de Svb het over de periode van december 2011 tot en met juli 2012 te veel betaalde pensioen ten bedrage van respectievelijk € 1.699,67 en € 2.187,06 van appellanten teruggevorderd.
1.6.
Bij de bestreden besluiten van 23 mei 2013 zijn de bezwaren tegen de besluiten van
30 november 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat hun AOW-pensioen ten onrechte is herzien naar de norm van een gehuwde, omdat volgens hen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij hebben appellanten aangevoerd dat zij niet samenwonen en een financiële belangenverstrengeling ontbreekt. In het kader van de terugvordering is een beroep gedaan op dringende redenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten vanaf december 2011 niet als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.1.3.
Voor de beoordeling of in dit geval sprake was van een uitzonderingssituatie als onder 4.1.2 omschreven, is het volgende van belang. Appellanten zijn gehuwd. In december 2011 heeft appellant de gezamenlijke woning in Yambol, Bulgarije verlaten en is hij op een ander adres in hetzelfde dorp gaan wonen. Eind januari 2012 zijn appellanten naar Nederland gekomen in verband met een beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante. Sinds de komst naar Nederland zijn appellanten dagelijks met elkaar opgetrokken. Appellanten hebben eerst korte tijd bij vrienden verbleven. Daarna hebben zij gezamenlijk opvang gehad bij het Leger des Heils te [woonplaats] en bij het daklozencentrum te [plaatsnaam]. Op 18 april 2012 zijn appellanten met de auto naar Bulgarije vertrokken, om te kijken of de inboedel er nog was van de woning die zij daar hadden achtergelaten. Zij zijn zonder inboedel op 7 juli 2012 met het vliegtuig naar Nederland teruggekeerd. Appellanten hebben vanaf 9 juli 2012 ieder zelfstandige woonruimte gehuurd in hetzelfde pension te [plaatsnaam]. De huur van beide kamers werd door appellant betaald, die ook de administratie van appellante verzorgde. Appellant is enkele malen in het ziekenhuis opgenomen geweest, waarbij appellante bij hem heeft verbleven. Tot slot wordt in aanmerking genomen dat appellanten steeds gezamenlijk en gelijktijdig, dan wel voor elkaar, wijzigingen doorgaven en bezoeken aflegden aan verschillende instanties, waaronder de Svb.
4.1.4.
In het licht van deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellanten ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden als waren zij niet met de ander gehuwd. De periode dat appellanten van december 2011 tot 25 januari 2012 in Bulgarije niet hebben samengewoond, is te kort geweest om aan te nemen dat sprake was van een bestendige situatie. Appellanten hebben sinds de komst naar Nederland voortdurend in elkaars nabijheid verbleven, hadden intensief contact met elkaar en waren bij elkaars wel en wee betrokken. Bovendien was sprake van een financiële verstrengeling. Dit alles leidt tot het oordeel dat appellanten vanaf december 2011 niet als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt.
4.1.5.
Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de Svb niet gebonden is aan het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2012 in het kort geding tussen appellanten en de
SNS Bank N.V. Dat vonnis is gewezen in het kader van de beslaglegging op het
AOW-pensioen van appellante. Bij dat vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat appellanten vanaf 26 juli 2012 duurzaam gescheiden leven. Het betreft een voorlopig oordeel, waarbij de Svb bovendien niet als partij was betrokken.
4.2.1.
Tussen partijen is verder in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening van het AOW-pensioen en de terugvordering van het te veel betaalde pensioen.
4.2.2.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.2.3.
De Svb heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.2.4.
Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene. Als sprake is van kennelijke onredelijkheid dan wordt de herziening in beginsel beperkt tot de helft. Indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Svb van dit uitgangspunt afwijken.
4.2.5.
Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van
5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.2.6.
Nu uit 4.1.1 tot en met 4.1.5 volgt dat appellanten de Svb ten onrechte hebben bericht dat zij vanaf 1 december 2011 duurzaam gescheiden leefden, was de Svb op grond van
artikel 17a van de AOW gehouden het aan appellanten per 1 december 2011 toegekende AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde te herzien naar de norm van een gehuwde. Voor de Svb bestond geen aanleiding om op grond van voormeld beleid geheel af te zien van herziening.
4.2.7.
Verder is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.2.4. omschreven - op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde - onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden in dit geval dat de Svb daarin aanleiding had moeten zien de herziening te beperken.
4.2.8.
Ten aanzien van de terugvordering van respectievelijk € 1.699,67 en € 2.187,06 moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien, is niet gebleken.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1.1 tot en met 4.2.8 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.L. van den IJssel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH te
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding en het begrip duurzaam gescheiden leven.

MO