1.6.Bij de bestreden besluiten van 23 mei 2013 zijn de bezwaren tegen de besluiten van
30 november 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat hun AOW-pensioen ten onrechte is herzien naar de norm van een gehuwde, omdat volgens hen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij hebben appellanten aangevoerd dat zij niet samenwonen en een financiële belangenverstrengeling ontbreekt. In het kader van de terugvordering is een beroep gedaan op dringende redenen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten vanaf december 2011 niet als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt.
4.1.2.Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door één van hen, als bestendig is bedoeld. Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.1.3.Voor de beoordeling of in dit geval sprake was van een uitzonderingssituatie als onder 4.1.2 omschreven, is het volgende van belang. Appellanten zijn gehuwd. In december 2011 heeft appellant de gezamenlijke woning in Yambol, Bulgarije verlaten en is hij op een ander adres in hetzelfde dorp gaan wonen. Eind januari 2012 zijn appellanten naar Nederland gekomen in verband met een beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante. Sinds de komst naar Nederland zijn appellanten dagelijks met elkaar opgetrokken. Appellanten hebben eerst korte tijd bij vrienden verbleven. Daarna hebben zij gezamenlijk opvang gehad bij het Leger des Heils te [woonplaats] en bij het daklozencentrum te [plaatsnaam]. Op 18 april 2012 zijn appellanten met de auto naar Bulgarije vertrokken, om te kijken of de inboedel er nog was van de woning die zij daar hadden achtergelaten. Zij zijn zonder inboedel op 7 juli 2012 met het vliegtuig naar Nederland teruggekeerd. Appellanten hebben vanaf 9 juli 2012 ieder zelfstandige woonruimte gehuurd in hetzelfde pension te [plaatsnaam]. De huur van beide kamers werd door appellant betaald, die ook de administratie van appellante verzorgde. Appellant is enkele malen in het ziekenhuis opgenomen geweest, waarbij appellante bij hem heeft verbleven. Tot slot wordt in aanmerking genomen dat appellanten steeds gezamenlijk en gelijktijdig, dan wel voor elkaar, wijzigingen doorgaven en bezoeken aflegden aan verschillende instanties, waaronder de Svb.
4.1.4.In het licht van deze feiten en omstandigheden kan niet worden gezegd dat appellanten ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden als waren zij niet met de ander gehuwd. De periode dat appellanten van december 2011 tot 25 januari 2012 in Bulgarije niet hebben samengewoond, is te kort geweest om aan te nemen dat sprake was van een bestendige situatie. Appellanten hebben sinds de komst naar Nederland voortdurend in elkaars nabijheid verbleven, hadden intensief contact met elkaar en waren bij elkaars wel en wee betrokken. Bovendien was sprake van een financiële verstrengeling. Dit alles leidt tot het oordeel dat appellanten vanaf december 2011 niet als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt.
4.1.5.Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de Svb niet gebonden is aan het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2012 in het kort geding tussen appellanten en de
SNS Bank N.V. Dat vonnis is gewezen in het kader van de beslaglegging op het
AOW-pensioen van appellante. Bij dat vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat appellanten vanaf 26 juli 2012 duurzaam gescheiden leven. Het betreft een voorlopig oordeel, waarbij de Svb bovendien niet als partij was betrokken.
4.2.1.Tussen partijen is verder in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven over de herziening van het AOW-pensioen en de terugvordering van het te veel betaalde pensioen.
4.2.2.Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.2.3.De Svb heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.2.4.Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene. Als sprake is van kennelijke onredelijkheid dan wordt de herziening in beginsel beperkt tot de helft. Indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Svb van dit uitgangspunt afwijken.
4.2.5.Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van
5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast. 4.2.6.Nu uit 4.1.1 tot en met 4.1.5 volgt dat appellanten de Svb ten onrechte hebben bericht dat zij vanaf 1 december 2011 duurzaam gescheiden leefden, was de Svb op grond van
artikel 17a van de AOW gehouden het aan appellanten per 1 december 2011 toegekende AOW-pensioen naar de norm van een ongehuwde te herzien naar de norm van een gehuwde. Voor de Svb bestond geen aanleiding om op grond van voormeld beleid geheel af te zien van herziening.
4.2.7.Verder is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.2.4. omschreven - op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde - onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden in dit geval dat de Svb daarin aanleiding had moeten zien de herziening te beperken.
4.2.8.Ten aanzien van de terugvordering van respectievelijk € 1.699,67 en € 2.187,06 moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24 van de AOW gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien, is niet gebleken.