ECLI:NL:CRVB:2019:78

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
18/5873 ZW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek van verzoekster tegen de Centrale Raad van Beroep

Op 14 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekster, die eerder hoger beroep had ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Verzoekster had op 2 januari 2019 verzocht om wraking van de Centrale Raad van Beroep, omdat zij meende dat de Raad partijdig en racistisch was. Dit verzoek volgde op eerdere niet-succesvolle wrakingsverzoeken bij de rechtbank. De Raad oordeelde dat verzoekster misbruik maakte van de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen, gezien het aantal eerdere verzoeken en de aard van de gronden die zij aanvoerde. De Raad besloot dat het wrakingsverzoek niet in behandeling werd genomen, op basis van artikel 3, tweede lid, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013, omdat de gronden van verzoekster gericht waren tegen de Raad als zodanig en niet tegen de individuele rechters. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

18/5873 ZW-W
Datum uitspraak: 14 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank
Noord-Nederland van 20 november 2018, 18/1325, in het geding tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Verzoekster heeft op 2 januari 2019 verzocht om wraking van de Centrale Raad van Beroep (Raad).

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, nr. 11425) (Wrakingsregeling) bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen dat een verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig.
3. Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat de Raad geen respect heeft voor de wet en geen respect heeft voor haar rechten als mens, omdat de Raad partijdig en racistisch is. Verzoekster heeft er daarbij onder meer op gewezen dat de Raad twee weken lang heeft geweigerd haar hoger beroep in te schrijven en dat de president van de Raad heeft bevestigd dat de Raad haar hoger beroep niet in behandeling zal nemen.
4.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechters die de zaak behandelen. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4.2.1.
Voorop wordt gesteld dat de brief van de president van de Raad van 16 november 2018, waaraan verzoekster in haar wrakingsverzoek heeft gerefereerd, verband houdt met het feit dat verzoekster op 13 november 2018 een klacht heeft ingediend omdat de Raad zou weigeren haar hoger beroep in te schrijven. De brief van de president houdt dus geen verband met de behandeling van het hoger beroep zelf, zodat daarin geen grond voor wraking kan zijn gelegen. Anders dan verzoekster heeft gesteld, is haar in die brief ook niet bericht dat haar hoger beroep niet zal worden behandeld.
4.2.2.
De gronden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen, te weten dat de Raad partijdig is en racistisch, kunnen niet anders worden gezien dan gericht tegen de Raad als zodanig. Gelet op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestaat er aanleiding om het verzoek om wraking van de Raad niet in behandeling te nemen.
4.3.
Gelet op de aard en inhoud van het onderhavige wrakingsverzoek en het feit dat verzoekster bij de rechtbank driemaal een niet geslaagd wrakingsverzoek heeft ingediend, waaronder een wrakingsverzoek gericht tegen de gehele afdeling bestuursrecht van de rechtbank, is de conclusie gerechtvaardigd dat verzoekster misbruik maakt van de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek om wraking in deze procedure niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • neemt het verzoek om wraking niet in behandeling;
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van verzoekster in het hoger beroep met het registratienummer 18/5873 ZW niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.H. Bel
en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P. Boer

RB