ECLI:NL:CRVB:2019:758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen terugvordering WAO-uitkering en boete wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep tegen een invorderingsbesluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante ontving sinds 5 april 1999 een WAO-uitkering, maar had in de periode van 18 januari 2010 tot 1 mei 2015 inkomsten uit arbeid die niet bij het Uwv bekend waren. Het Uwv vorderde een bedrag van € 30.250,63 terug en legde een boete van € 3.750,- op wegens schending van de inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet had kunnen volstaan met een waarschuwing, gezien het benadelingsbedrag van ruim € 30.000,-. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar beroep tegen de inhouding van vakantiegeld niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank dit aspect ten onrechte niet heeft meegenomen in haar uitspraak. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 1.536,-.