ECLI:NL:CRVB:2019:752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem inzake een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, geboren in 1923, heeft diverse aandoeningen en heeft op 4 juni 2016 een aanvraag ingediend voor huishoudelijke ondersteuning. Het college heeft bij besluit van 1 juli 2016 een maatwerkvoorziening van 4 uur per week verstrekt, maar heeft bij een later besluit van 30 november 2016 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van het college incompleet is en dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet voldoende is. Het college heeft het verweer gevoerd dat het onderzoek volledig was en dat de maatwerkvoorziening voldeed aan de eisen van de Wmo 2015. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college bij het bestreden besluit per abuis van het CIZ-protocol is afgeweken en heeft het besluit van 22 juni 2018 in de beoordeling betrokken. De Raad oordeelt dat het college binnen de kaders van het CIZ-protocol is gebleven en dat de maatwerkvoorziening adequaat is vastgesteld.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 30 november 2016 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 22 juni 2018 ongegrond is verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.328,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 maart 2019.