Uitspraak
18.1449 WMO15, 18/3789 WMO15
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, geboren in 1947, heeft diverse aandoeningen die haar beperken in het verrichten van huishoudelijke taken. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft haar op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt. Appellante heeft echter aangevoerd dat zij onvoldoende ondersteuning ontvangt en dat het onderzoek van het college incompleet is.
De Raad heeft vastgesteld dat het college op 19 juli 2016 een huisbezoek heeft uitgevoerd en op basis van het onderzoeksverslag van 26 augustus 2016 een maatwerkvoorziening heeft verstrekt. Het college heeft in een later besluit van 10 september 2018 de maatwerkvoorziening aangepast, maar dit besluit kon niet in de beoordeling worden betrokken omdat het een andere beoordelingsperiode betreft. De Raad oordeelt dat de eerdere besluiten van het college voldoen aan de eisen van de Wmo 2015 en dat de motivering van het bestreden besluit, hoewel summier, kan worden gepasseerd zonder dat appellante hierdoor benadeeld is.
De Raad concludeert dat het college terecht heeft aangesloten bij de normtijden van het CIZ-protocol voor de vaststelling van de benodigde tijd voor huishoudelijke ondersteuning. De beroepsgrond van appellante dat de verstrekte maatwerkvoorziening te laag is, wordt verworpen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.