ECLI:NL:CRVB:2019:710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
17/6029 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor de aanschaf van iPads voor schoolgaande kinderen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van twee iPads voor zijn kinderen, die deze nodig zouden hebben voor hun onderwijs. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er een kosteloze alternatieve mogelijkheid was om de iPads op school te gebruiken en de kinderen thuis met een laptop of computer hun huiswerk konden maken.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen gebruik kon maken van de kosteloze alternatieven die de school bood. Tijdens de hoorzitting heeft de appellant verklaard dat hij wel een laptop had, maar dat deze niet beschikbaar was voor de kinderen. Later in de procedure heeft hij echter gesteld dat de laptop stuk was ten tijde van de aanvraag, maar deze stelling was niet onderbouwd. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat de aanschaf van de iPads noodzakelijk was, en bevestigt daarmee de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt dat het aan de aanvrager van bijzondere bijstand is om aan te tonen dat de kosten noodzakelijk zijn. In dit geval heeft de Raad geoordeeld dat de appellant niet heeft voldaan aan deze verplichting, en dat de kosten voor de iPads niet noodzakelijk waren in het kader van de Participatiewet. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

17.6029 PW

Datum uitspraak: 5 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
17 augustus 2017, 16/5012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Appellant is, daartoe opgeroepen, in persoon verschenen. Het college heeft zich, eveneens daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door J.A. Flapper.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant heeft op 30 augustus 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage voor het aanschaffen van twee iPads ten behoeve van zijn twee kinderen, tot een bedrag van tweemaal € 234,-. Hij heeft ter toelichting meegedeeld dat de kinderen de iPad nodig hebben voor het volgen van onderwijs op de basisschool [basisschool] .
1.3.
Bij besluit van 6 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten voor de aanschaf van de twee iPads niet noodzakelijk zijn. De school biedt een mogelijkheid waaraan geen kosten zijn verbonden, namelijk dat de iPad op school blijft en dat het kind met inlogcodes op school, thuis, op de naschoolse opvang dan wel in de openbare bibliotheek op een laptop/tablet of computer verder kan werken. Daarnaast biedt de school een alternatief in de vorm van gespreide betaling, waarbij de iPad mee naar huis mag worden genomen tegen betaling van
€ 6,50 per maand en de iPad na afloop van 36 maanden eigendom wordt van de betrokkene (huurkoop-optie).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de kosteloze mogelijkheid die de school biedt om langs digitale weg huiswerk te maken in zijn situatie geen uitkomst biedt. Zijn kinderen kunnen namelijk thuis geen gebruik maken van een computer of laptop om met behulp van een inlogcode toegang te krijgen tot de digitale leeromgeving van de school. Thuis hebben de kinderen geen computer tot hun beschikking. De kinderen gaan na school naar de naschoolse opvang, zodat zij niet op school hun huiswerk kunnen doen. Op de naschoolse opvang is slechts één computer beschikbaar, zodat zij daar ook hun huiswerk niet kunnen maken. De naschoolse opvang die aan de school is verbonden is voor hen geen optie, omdat de kinderen vanuit die opvang niet wekelijks naar logopedie kunnen worden gebracht. Ook huiswerk maken in de bibliotheek is geen optie, omdat die te ver weg is. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de mogelijkheid die de school biedt om tegen betaling van € 6,50 per maand per iPad de op school gebruikte iPad mee naar huis te nemen, geen optie was omdat hij dat niet kon betalen. Hij heeft, de dag na de aanvraag, toch van deze mogelijkheid gebruik gemaakt omdat hij geen andere mogelijkheid zag. Dat heeft er echter toe geleid dat hij nog verder in financiële problemen is geraakt dan daarvoor.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bijzondere bijstand wordt met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW verleend, indien - voor zover hier van belang - de kosten waarvoor de bijstand wordt gevraagd in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn. In geschil is of de kosten van de aanschaf van twee iPads tot een bedrag van in totaal € 468,- noodzakelijk waren, zoals bedoeld in deze bepaling.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd noodzakelijk zijn, is de situatie op het moment van de aanvraag het uitgangspunt. Het is aan degene die bijstand aanvraagt om aannemelijk te maken dat de kosten noodzakelijk zijn.
4.3.
Niet in geschil is dat het ten tijde van de aanvraag voor de kinderen van appellant nodig was dat zij na schooltijd langs digitale weg hun huiswerk konden maken. Ook is niet in geschil dat het maken van huiswerk in beginsel mogelijk was door met behulp van een inlogcode in te loggen op de digitale leeromgeving van de school op een computer thuis of elders en dat daaraan geen kosten waren verbonden.
4.4.
Appellant heeft tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure, op 5 oktober 2016, verklaard dat hij wel beschikte over een laptop, maar dat deze niet beschikbaar was voor de kinderen. Gelet daarop is het college er bij het bestreden besluit vanuit gegaan dat appellant gebruik kon maken van de kosteloze optie. Ter zitting van de rechtbank op 24 mei 2017 heeft appellant verklaard dat hij een laptop had en dat die laptop na de aanvraag is stuk gegaan. Eerst in hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn laptop ten tijde van de aanvraag al stuk was, zodat zijn kinderen niet konden beschikken over een computer of laptop om in te loggen. Hij heeft die stelling echter niet onderbouwd zodat die, zeker in het licht van wat hij eerder heeft verklaard, niet aannemelijk is geworden. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat, toen hij de aanvraag om bijzondere bijstand deed, zijn kinderen niet thuis met behulp van zijn laptop en een inlogcode hun huiswerk digitaal konden maken.
4.5.
Appellant heeft verder gesteld dat zijn kinderen niet thuis digitaal huiswerk konden maken omdat zij naar de naschoolse opvang gingen. Uit wat appellant tijdens de hoorzitting heeft verklaard volgt echter dat, toen hij de aanvraag om bijzondere bijstand deed, zijn kinderen slechts drie dagen per week naar de opvang gingen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg daarvan het gebruik van een computer of laptop thuis voor het maken van huiswerk niet mogelijk was.
4.6.
Uit wat onder 4.4 en 4.5 is overwogen volgt, dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het moment van de aanvraag geen gebruik kon maken van het kosteloze alternatief dat de school bood. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de aanschaf van twee iPads op dat moment voor hem noodzakelijk was.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd vanuit het oogpunt van de PW niet noodzakelijk waren. Dit brengt mee dat niet hoeft te worden besproken of appellant de aanschaf van twee iPads tegen betaling van tweemaal € 6,50 per maand - zoals hij feitelijk daags na de aanvraag heeft gedaan - uit eigen middelen kon bekostigen. Tevens brengt dit mee dat ook de stelling van het college dat de schooldirecteur bereid was om mee te denken over nog andere oplossingen onbesproken kan blijven.
4.8.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en Y.J. Klik en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.B. van Onzenoort

JL