ECLI:NL:CRVB:2019:680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van medische onderzoeken en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet en Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante, die eerder ziek was gemeld, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar ziekengeld en WIA-uitkering hadden beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de vaststelling van de beperkingen van appellante in twijfel te trekken. De Centrale Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat het rapport van verzekeringsarts Offermans niet voldoende medische onderbouwing bood om de conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat de appellante niet meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen en dat de wachttijd voor de WIA-uitkering niet was vervuld. De rechtsgevolgen van de bestreden besluiten werden in stand gelaten, en de Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.