ECLI:NL:CRVB:2019:621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
17/3356 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, had in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende beperkingen voor zijn klachten bevatte. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsartsen dat appellant niet ernstiger beperkt was dan vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant voldoet aan opleidingsniveau 2, ondanks zijn argumenten over zijn taalvaardigheid en werkervaring. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3356 WIA

Datum uitspraak: 20 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
21 maart 2017, 16/4349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schoolassistent. Op 15 februari 2005 is hij uitgevallen voor zijn werk wegens psychische klachten. Bij besluit van 7 december 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 13 februari 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 13 februari 2009 is deze uitkering omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op 30 november 2015 heeft op verzoek van de (ex-)werkgever een herbeoordeling plaatsgevonden. In dit kader heeft een verzekeringsarts psychisch onderzoek verricht en geconcludeerd dat de medische situatie van appellant ten opzichte van de herbeoordeling in 2014 hetzelfde is gebleven. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de beoordeling in 2014 wordt nog steeds van kracht geacht. Een arbeidsdeskundige heeft daarna op basis van een viertal geselecteerde functies berekend dat appellant met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 30 december 2015 heeft het Uwv vervolgens de WGA-uitkering beëindigd met ingang van 29 februari 2016.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv vermeld dat aanvullende beperkingen in de FML opgenomen moeten worden. Deze heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in een FML van 25 april 2016. Met deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één functie laten vervallen. De resterende functies blijven in medische zin onveranderd geschikt voor appellant. Op basis van de opleiding en werkervaring van appellant heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opleidingsniveau 2 aan de orde geacht. Aan de hand van wat appellant kan verdienen met de geselecteerde voorbeeldfuncties in bezwaar is berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nihil is. Bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de uitkomsten van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde voorbeeldfuncties binnen de belastbaarheid van appellant valt. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van de arbeidsdeskundigen (bezwaar en beroep) onderschreven dat appellant opleidingsniveau 2 heeft. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in Turkije drie jaar basisschool heeft doorlopen en daarna vier jaar basisschool in Nederland met aansluitend drie jaar Mijlpaal vormingsschool en twee jaar ABS. Dat appellant geen diploma basisschool heeft behaald is daarbij niet van belang. Het genoten basisonderwijs met de opgedane werkervaring als schoolassistent maakt dat appellant voldoet aan het opleidingsniveau 2. Omdat appellant zich als schoolassistent in het Nederlands heeft moeten richten tot leerlingen en collega’s en het Nederlands weer aan te leren is, slaagt de grond dat zijn kennis van de Nederlandse taal onvoldoende is om schriftelijke instructies bij de functie van textielmedewerker te begrijpen niet.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de FML onvoldoende, dan wel onvoldoende vergaande, beperkingen zijn aangenomen voor zijn psychische klachten en gevolgen van de diabetes mellitus. Uit de informatie van 8 april 2016 van Cirya komen ernstiger beperkingen naar voren dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. Appellant staat thuis onder voortdurend toezicht en begeleiding omdat zijn omgeving bang is dat hij rare dingen zal gaan doen. Vanwege dit verschil van inzicht is verzocht om benoeming van een deskundige. Ten aanzien van de functies heeft appellant betoogd dat de rechtbank onvoldoende is ingegaan op wat hij heeft aangevoerd over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Ten onrechte wordt ervan uitgegaan dat hij opleidingsniveau 2 heeft. Gewezen is op het Handboek CBBS waarin staat wanneer gesproken kan worden van voltooid basisonderwijs. Daartoe dient men het basisonderwijs te hebben voltooid met eventueel enkele jaren vervolgonderwijs waarbij als voorbeeld VBO- of MAVO-niveau wordt gegeven. Appellant heeft dit niveau niet noch heeft hij een getuigschrift BO zoals dat vereist is in de functie textielproductenmaker. Ook beheerst appellant het Nederlands niet op schrift waardoor hij niet in staat is schriftelijke instructies in de functie textielproductenmaker te lezen en begrijpen. Ten onrechte wordt zijn werkervaring als schoolassistent betrokken bij de passendheid van de functie. Het eigen werk zag op het spreken en verstaan en niet op het lezen en begrijpen van tekst. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de signaleringen in de functiebelasting van de geselecteerde functies onvoldoende zijn gemotiveerd. De functies zijn niet geschikt omdat appellant niet kan werken onder risicovolle omstandigheden. In de functie van inpakker dient gewerkt te worden met machines en in de functie van medewerker tuinbouw dient gewerkt te worden met een scherp mes. Als appellant onwel wordt, levert dat voor hem een gevaar op.
3.2.
Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de medische gronden en heeft in het verweerschrift bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank, dat de artsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellant en hun conclusies inzichtelijk hebben gemotiveerd en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de artsen van het Uwv de beperkingen van appellant hebben onderschat. De verzekeringsartsen hebben de psychische klachten van appellant, mede gelet op de stukken ter zake van voorgaande arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen en het dagverhaal, adequaat bezien en gewogen. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant dezelfde klachten heeft aangegeven als bij de vorige beoordeling in 2014. De beperkingen van de FML uit 2014 zijn onverminderd van toepassing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de brief van 8 april 2016 van Cirya, waarin is vermeld dat bij appellant sprake is van een matige recidiverende depressieve stoornis en een angststoornis, bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, vanwege de medicatie en de klachten van onwel voelen, aangescherpt dienen te worden. Appellant is niet geschikt voor werk onder risicovolle omstandigheden noch in staat om beroepsmatig te chaufferen. De diabetes is goed ingesteld en appellant wordt regelmatig gecontroleerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de stukken geen medische noodzaak tot het vaststellen van een urenbeperking aanwezig geacht. Dit standpunt wordt onderschreven. Dat appellant ernstiger beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen is door appellant niet onderbouwd. Er is geen grond om de medische beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Dit betekent dat ook geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen, zoals ter zitting door appellant is verzocht.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 20 mei 2016 en 12 augustus 2016 deugdelijk heeft onderbouwd dat de belasting van de voor appellant geselecteerde functies binnen de grenzen van de voor hem vastgestelde mogelijkheden en beperkingen blijft. Daarbij is toegelicht dat in de geselecteerde functies geen belasting voorkomt op risicovolle situaties waarvoor de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen heeft vastgesteld in de FML. Ook is toegelicht dat het werken met een mes in de functies geen risico voor appellant geeft.
4.3.
De grond dat appellant niet voldoet aan opleidingsniveau 2, slaagt niet. Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bevestigd dat met de gevolgde drie jaar lager onderwijs in Turkije, vier jaar basisonderwijs in Nederland met aansluitend drie jaar Mijlpaal vormingsschool en twee jaar ABS in combinatie met de opgedane werkervaring, voldaan is aan het opleidingsniveau 2. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op één lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Dat in de functie textielproductenmaker is vermeld dat een “getuigschrift BO” vereist is, kan niet worden gezien als een (strikte) diploma-eis. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 24 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4392) is basisonderwijs geen diploma-eis, maar een opleidings-niveau‑eis, waaraan een betrokkene kan voldoen door een combinatie van zijn opleiding en werkervaring.
4.4.
Voor de stelling van appellant dat de hem voorgehouden functies niettemin niet passend zijn in verband zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal, wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) overwogen dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Nu uit de functiebeschrijving in het Resultaat functiebeoordeling van de geduide functies naar voren komt dat het eenvoudige en routinematige functies betreft, waarvan de instructies ook mondeling gegeven kunnen worden en worden voorgedaan, is de conclusie gerechtvaardigd dat appellant in staat moet worden geacht te voldoen aan de − als zeer beperkt aan te merken − eisen die in die functies worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal.
4.5.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 februari 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.D. Alting Siberg
ew