ECLI:NL:CRVB:2019:618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante, die in Duitsland als buschauffeur werkzaam was, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering door het Uwv. De aanvraag was afgewezen op basis van een rapport van een verzekeringsarts, waarin werd geconcludeerd dat appellante op 31 augustus 2015 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en de overwegingen van de rechtbank gevolgd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv hun conclusie voldoende inzichtelijk hadden gemotiveerd. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er geen sprake was van een stabiele situatie die een verkorte wachttijd voor de WIA-uitkering rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat alleen werknemers in een evident stabiele situatie, zonder kans op herstel, in aanmerking komen voor een verkorte wachttijd.
De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen op basis van de beschikbare medische gegevens, waaronder rapporten van 27 januari en 5 mei 2015, konden concluderen dat verbetering van de belastbaarheid van appellante nog niet uitgesloten was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en D. Hardonk-Prins als leden.