ECLI:NL:CRVB:2019:615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
17/5257 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstandsuitkering wegens exploitatie hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving sinds 3 november 2012 bijstand op basis van de Participatiewet, maar er ontstond een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand nadat de politie op 5 oktober 2015 een hennepkwekerij op zijn uitkeringsadres had ontmanteld. De gemeente Montferland heeft naar aanleiding van deze ontdekking besloten om de bijstandsverlening van de appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, omdat de appellant niet had gemeld dat hij een hennepkwekerij exploiteerde.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat hij dit niet aan het college heeft gemeld. De appellant voerde aan dat hij de hennepplanten uitsluitend voor eigen gebruik had gekweekt, maar de Raad oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het aantal planten en de professionaliteit van de teelt, duiden op beroeps- of bedrijfsmatig handelen. De Raad bevestigde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad oordeelde dat de rechtbank en het college terecht hadden geoordeeld dat de appellant vanaf 1 februari 2015 een hennepkwekerij had geëxploiteerd. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

17.5257 PW

Datum uitspraak: 26 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 juni 2017, 16/3723 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Montferland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.A.C. Sandberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sandberg. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.C. Jonkman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 3 november 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Appellant stond vanaf 24 juli 2009 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (thans basisregistratie personen) op het adres [adres] (uitkeringsadres).
1.2.1.
Naar aanleiding van een melding in oktober 2015, inhoudende dat de politie op 5 oktober 2015 op het uitkeringsadres een hennepkwekerij heeft ontmanteld, heeft een toezichthouder/sociaal rechercheur (toezichthouder) van de gemeente Montferland een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft hij kennis genomen van de door de Nationale politie, Eenheid Oost-Nederland (politie). overgelegde stukken. Daaruit blijkt dat de politie op 5 oktober 2015 in de woning op het uitkeringsadres onder meer een kweekbak, 39 potten met in elke pot een hennepplant, henneptoppen en droogrekken heeft aangetroffen en in de tuin negentien hennepplanten en hennepafval op de grond en in de groene afvalcontainer. Ook zijn op het uitkeringsadres in beslag genomen drie armaturen, drie assimilatielampen (aangesloten), vier tijdschakelaars, twee transformators, afzuigslangen, een luchtafzuiger, drie ventilatoren, een kachel, een hygro-ph/ec thermometer en drie knipbenodigdheden. Appellant heeft volgens het proces-verbaal dat van het verhoor van 5 oktober 2015 is opgemaakt, onder andere verklaard dat hij in februari 2015 weedzaden heeft gekocht, eerst de kast in de kleine achterkamer heeft klaargemaakt en in mei 2015 is begonnen met telen. Voorts heeft de politie in het kader van een buurtonderzoek de omwonenden van het uitkeringsadres gehoord die afzonderlijk van elkaar hebben verklaard dat appellant al een paar jaar hennepplanten in zijn tuin had.
1.2.2.
Op 20 oktober 2015 is appellant door de toezichthouder gehoord en heeft hij de bevindingen van de politie en de inhoud van de door hem op 5 oktober 2015 afgelegde verklaring bevestigd. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij geen melding van de hennepplantage heeft gemaakt omdat hij verslaafd is en het een uit de hand gelopen hobby betreft. De planten waren uitsluitend voor eigen gebruik en daarnaast heeft hij twee personen, die normaliter gesproken bij de coffeeshop hadden moeten kopen, gratis van weed voorzien.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapport Afhandeling fraudeonderzoek van 20 oktober 2015.
1.3.
Het college heeft in de onderzoeksbevindingen aanleiding gezien om bij besluit van 27 oktober 2015 (besluit 1) het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2015 in te trekken en de over de periode van 1 februari 2015 tot 1 oktober 2015 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.692,04 (netto) van appellant terug te vorderen.
1.4.
Bij besluit van 2 februari 2016 (besluit 2) heeft het college de op 31 december 2015 nog resterende terugvordering verhoogd met de door de gemeente Montferland afgedragen loonheffing ten bedrage van € 2.392,37, tot een totaalbedrag van € 9.699,55.
1.5.
Bij besluit van 19 mei 2016 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant in elk geval vanaf 1 februari 2015 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat, gelet op criteria genoemd in de Aanwijzing Opiumwet van het College van
procureurs-generaal (Stcrt. 2015, 5391) (Aanwijzing), niet gesproken kan worden van teelt voor eigen gebruikt maar van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Aangezien appellant van de hennepkwekerij geen melding heeft gemaakt bij het college, heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand per
1 februari 2015 niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Bij besluit van 19 juli 2016 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 februari 2015 tot en met
27 oktober 2015.
4.2.
Vaststaat dat de politie op 5 oktober 2015 in de woning van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij met 58 hennepplanten heeft aangetroffen. Niet in geschil is dat appellant deze kwekerij heeft geëxploiteerd en dat hij het bezit van meerdere hennepplanten niet aan het college heeft gemeld. Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat slechts sprake was van het kweken voor eigen gebruik en niet van bedrijfs- of beroepsmatige teelt.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van
17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:934), is het aantal hennepplanten één van de factoren die een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt ten aanzien waarvan een meldingsplicht bij het bijstandverlenend orgaan geldt. Andere relevante factoren, zoals die zijn neergelegd in de Aanwijzing, zijn: de mate van professionaliteit, het doel en de wijze van de hennepteelt (zie de uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2780). Vastgesteld wordt dat niet alleen het aantal aangetroffen planten in dit geval de in de Aanwijzing genoemde geringe hoeveelheid van vijf planten ruimschoots overschrijdt, maar ook dat sprake is van andere factoren die duiden op beroeps- of bedrijfsmatig handelen, zoals genoemd in de Aanwijzing. Van belang is hierbij dat de in huis aanwezige planten zijn aangetroffen in een afgesloten ruimte, te weten een inbouwkast, met kunstlicht, tijdklok en ventilatie, en dat appellant zowel tijdens het politieverhoor als tijdens het gesprek met de toezichthouder op 20 oktober 2015 heeft verklaard derden gratis van weed te voorzien.
4.4.
Appellant heeft daarnaast aangevoerd dat de rechtbank en het college er ten onrechte van zijn uitgegaan van dat hij de hennepkwekerij al vanaf 1 februari 2015 exploiteerde. Volgens appellant kan de aanschaf en het planten van zaden niet worden beschouwd als het begin van een hennepkwekerij. Daarvan is pas sprake als de planten na het opkweken daadwerkelijk worden geplant. Daarom kan, volgens hem, in dit geval hooguit pas vanaf mei 2015 worden gesproken van de exploitatie van een hennepkwekerij.
4.5.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9977) worden ook het verrichten van activiteiten gericht op het starten van een hennepkwekerij aangemerkt als omstandigheden waarvan de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Appellant heeft tijdens politieverhoor verklaard dat hij in februari 2015 zaden heeft aangeschaft en deze heeft opgekweekt. Uit het buurtonderzoek blijkt voorts dat appellant vanaf het moment dat hij op het uitkeringsadres woonde hennepplanten in zijn tuin heeft gehad en dat één buurtbewoner al drie jaar ‘s avonds en ‘s nachts een apart soort licht op de achterkamers van de eerste verdieping heeft waargenomen. Appellant heeft deze verklaringen niet weersproken. Appellant heeft geen administratie van de hennepkwekerij bijgehouden, zodat hij met betrekking tot het kunnen vaststellen van de start van de kwekerij een bewijsrisico heeft genomen waarvan de gevolgen geheel voor zijn rekening en risico dienen te blijven. Het college is dan ook niet buiten de grenzen van de zorgvuldigheid getreden door voor wat de aanvang van de exploitatie betreft uit te gaan van de datum 1 februari 2015.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2019.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J. Tuit
md