ECLI:NL:CRVB:2019:592

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
16/7902 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1993. Appellant had tot begin 2015 MBO-onderwijs gevolgd en diende op 22 juni 2015 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 30 juli 2015 afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden. De afwijzing was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellant over arbeidsvermogen beschikte.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij door zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en concentratieproblemen niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hadden gemotiveerd dat appellant in staat was om ten minste vier uur per dag te werken en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikte.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de eerdere oordelen. De Raad concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat appellant niet over arbeidsvermogen beschikte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten.

Uitspraak

16.7902 WWAJ

Datum uitspraak: 21 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 november 2016, 16/1026 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1993, heeft tot begin 2015 MBO-onderwijs gevolgd. Met een door het Uwv op 22 juni 2015 ontvangen formulier heeft appellant een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is gevoegd een rapport van 27 mei 2015 van M.J.E. van Kempen, gezondheidszorgpsycholoog, betreffende een psychologisch onderzoek Pro Justitia (Pro Justitia). Bij besluit van 30 juli 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De conclusie uit deze onderzoeken luidt dat appellant over arbeidsvermogen beschikt.
1.2.
Bij besluit van 7 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 30 juli 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. In deze rapporten is geconcludeerd dat er geen reden is af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat appellant op en na zijn achttiende levensjaar minimaal vier uur per dag belastbaar was en dat hij ten minste één uur aaneengesloten kon werken. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zijn vermoeidheidsklachten medisch objectiveerbaar zijn. Verder blijkt uit de door appellant in beroep overgelegde stageverslagen niet dat hij niet over arbeidsvermogen zou beschikken. Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat appellant over arbeidsvermogen beschikt, omdat hij voldoet aan de daarvoor in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) gestelde criteria. Het Uwv heeft terecht geweigerd appellant een Wajong-uitkering te verlenen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Ten gevolge van de bij hem gediagnosticeerde pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO heeft hij concentratieproblemen. Als gevolg van zijn concentratieproblemen is hij overgestapt op speciaal onderwijs. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld komt uit de overgelegde stageverslagen het beeld naar voren dat hij feitelijk niet in staat is werkzaamheden af te ronden. Met name is hij niet in staat om ten minste vier uur per dag te werken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een verzekerde beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.
4.1.4.
Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359 p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak.
4.1.5.
In de onder 4.1.4 genoemde nota van toelichting worden de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vereisten toegelicht.
Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.
Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant arbeidsvermogen heeft. Meer in het bijzonder verschillen partijen over de omvang van de medische beperkingen van appellant op en na zijn achttiende jaar.
4.3.
De rapporten van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat deze rapporten deugdelijk en inzichtelijk zijn gemotiveerd. De daartoe door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven.
4.4.1.
In de verzekeringsgeneeskundige rapporten zijn de stoornissen van appellant en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor zijn arbeidsvermogen beschreven. Bij appellant is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO bij een beneden gemiddelde intelligentie. Er zijn geen andere psychiatrische stoornissen vastgesteld. Er zijn medische redenen om op grond van de ontwikkelingsstoornis beperkingen aan te nemen, onder meer in het richten van de aandacht (wegens beneden gemiddelde intelligentie en meer behoefte aan herhalen van de informatie) en het omgaan met nieuwe dingen. Als gevolg van deze stoornis zijn er externe factoren die het arbeidsvermogen kunnen belemmeren, zoals het hebben van weinig inzicht in de eigen ziekte. Er zijn geen slaap- en waakstoornissen op basis van ziekte aantoonbaar. De medische informatie geeft geen aanwijzing dat appellant niet één uur aaneengesloten kan werken. Een stoornis van de concentratie of geheugen werd niet vastgesteld tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts en blijkt evenmin uit het rapport van Pro Justitia. Een ernstige stoornis van het gedrag werd evenmin vastgesteld. Appellant heeft ondanks de bij hem bestaande psychische beperkingen op en na zijn achttiende levensjaar voltijds kunnen studeren in regulier onderwijs en heeft daarbij langdurige stages gevolgd. Verder heeft appellant gedurende de vakanties ongeveer vijf maanden minimaal vier uur per dag werkzaamheden verricht als vakkenvuller en pizzakoerier. Er zijn ten slotte geen medische redenen om beperkingen aan te nemen voor fysieke activiteiten. Appellant heeft nooit onderzoek laten verrichten naar zijn rugklachten. Hij gebruikt geen medicatie en bij lichamelijk onderzoek werden er door de verzekeringsarts geen afwijkingen gevonden. Geconcludeerd is dan ook dat appellant op en na zijn achttiende levensjaar ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is ten minste één uur aaneengesloten te werken.
4.4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In de beschikbare medische informatie zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellant meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is beschreven. Evenals in beroep heeft appellant in hoger beroep geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die zijn standpunt ondersteunt, maar volstaan met een herhaling van wat hij eerder naar voren heeft gebracht. Gegeven de juistheid van de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen is er geen grond voor het oordeel dat appellant niet in staat is om ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten te kunnen werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.5.1.
In de rapporten van de arbeidsdeskundigen is geconcludeerd dat appellant in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De arbeidsdeskundige heeft als voorbeeld de taken ‘handmatig bestukken’ en ‘afbramen’ genoemd. De arbeidsdeskundige heeft deze taken getoetst aan de voorwaarden die door de verzekeringsartsen zijn gesteld aan het functioneren in werk en in een werkomgeving en geconcludeerd dat de genoemde taken voor appellant geschikt zijn. Zo wordt voldaan aan de voorwaarde dat appellant ook na de inwerkfase moet kunnen terugvallen op een leidinggevende of voorman.
4.5.2.
Ook is vastgesteld dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Daarbij hebben de arbeidsdeskundigen gewezen op de door appellant gevolgde opleidingen waarbij hij stage heeft gelopen in een werkomgeving waar eisen worden gesteld, zoals in een computerwinkel en op een kazerne. Appellant heeft daarnaast gewerkt als vakkenvuller en pizzakoerier. Verder zijn door de verzekeringsartsen geen beperkende voorwaarden gesteld op grond waarvan het appellant aan basale werknemersvaardigheden zou ontbreken.
4.5.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant, rekening houdend met de beschreven beperkingen, in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. Met de rechtbank wordt onderschreven dat uit deze stageverslagen niet blijkt dat appellant niet over arbeidsvermogen zou beschikken. Daarbij wordt opgemerkt dat appellant in 2012 gediplomeerd is voor MBO-2 richting ICT en in 2015 voor MBO-2 richting Logistiek. Voorts is er gelet op de door appellant gevolgde opleidingen en stages en de door hem verrichte (vakantie)werkzaamheden geen aanknopingspunt voor twijfel over de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5.3 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en de aanvraag om een Wajong-uitkering om die reden moet worden afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd
4.7.
Uit 4.6 volgt dat er geen grond is voor toewijzing van het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) P.B. van Onzenoort
md