ECLI:NL:CRVB:2019:590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
16/4267 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. De aanvraag was afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Appellant, geboren in 1991, had psychische klachten en zwakbegaafdheid, maar het Uwv concludeerde dat hij op zijn achttiende jaar over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn standpunt ondersteunde. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken en voor ten minste vier uur per dag belastbaar was, en dat hij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De uitspraak bevestigde dat de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht was afgewezen.

Uitspraak

16.4267 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 mei 2016, 15/8513 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 februari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.H. Remmelink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Remmelink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant, geboren op [geboortedag] 1991, heeft tot 2008 onderwijs op MBO-niveau gevolgd. Nadien heeft hij in verschillende dienstverbanden werkzaamheden verricht. In 2012 heeft hij drie maanden in detentie gezeten. Met een door het Uwv op 23 januari 2015 ontvangen formulier heeft appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd. Daarbij is melding gemaakt van psychische klachten, zwakbegaafdheid, angst- en eetstoornissen. Bij die aanvraag is een rapport gevoegd van 4 december 2014 van de Forensische Polikliniek Palier (Palier). Bij besluit van
18 maart 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant over arbeidsvermogen beschikt. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
1.2.
Bij besluit van 4 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 maart 2015 ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv gelet op de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten appellant terecht niet in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat hij op zijn achttiende jaar niet over arbeidsvermogen beschikte. Hij acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv onzorgvuldig. Zijn psychische problemen zijn onderschat. Ten gevolge van zijn psychische problemen heeft hij zijn opleiding niet kunnen afmaken en heeft hij in de diverse dienstverbanden boven zijn krachten gewerkt. Op de werkvloer was hij niet hanteerbaar.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant op de dag dat hij achttien jaar is geworden,
[geboortedag] 2009, arbeidsvermogen had.
4.2.
Voor het wettelijk kader en het kader voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018. In deze zaak wordt volstaan met vermelding van het volgende.
4.2.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.2.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en uit één of meerdere handelingen bestaat.
4.2.3.
Volgens de nota van toelichting bij het met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde Schattingsbesluit (Staatsblad 2014, 359, p. 5 e.v.) staat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk aan het begrip ‘arbeidsvermogen’. Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben, waarmee wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak.
4.2.4.
In de onder 4.2.3 genoemde nota van toelichting worden de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde vereisten toegelicht.
Ad 1: Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Om de betreffende taak te kunnen uitvoeren, moet iemand voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving.
Ad 2: Basale werknemersvaardigheden zijn vaardigheden waarover iemand altijd moet beschikken om als werknemer in een arbeidsorganisatie te kunnen functioneren. Het gaat daarbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen uit het takenbestand te kunnen voldoen. Een voorbeeld van een basale werknemersvaardigheid is het na kunnen komen van afspraken tussen werknemer en de werkgever.
Ad 3: Onder ten minste een uur aaneengesloten werken wordt verstaan dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de betrokkene bij te sturen. Het is daarbij niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk.
Ad 4: Onder ten minste vier uur dag belastbaar wordt verstaan dat iemand in staat is vier uur per dag te werken. Bij minder dan vier uur per dag is iemand in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te spreken. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek. Niet is gebleken dat deze rapporten tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende begrijpelijk zijn. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, appellant op het spreekuur gesproken en de bij de aanvraag gevoegde informatie van Palier van 4 december 2014 bij zijn beoordeling betrokken. De opgevraagde, maar pas na het besluit van 18 maart 2015 ontvangen, informatie van Palier van 19 maart 2015 heeft het oordeel van de verzekeringsarts niet gewijzigd. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en vervolgens in zijn rapport van 27 oktober 2015 de bezwaargronden gemotiveerd weerlegd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor zijn oordeelsvorming nadere inlichtingen had moeten inwinnen bij Palier. De informatie van Palier bevat voldoende gegevens over de bij appellant gestelde diagnose en diens behandeling en deze informatie is meegenomen bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.1.
In de rapporten van de verzekeringsarts van 16 maart 2015 en 1 april 2015 is weergegeven dat appellant op verstandelijk beperkt niveau functioneert en is zijn psychische problematiek beschreven. Van belang is de medische situatie van appellant op achttienjarige leeftijd. Er zijn beperkingen aangenomen op mentaal gebied voor onder meer ontwikkelingen van vaardigheden, structureren, omgaan met stress, om hulp vragen, realiseren van handelingstempo, begrijpen van geschreven boodschappen, gebruiken van openbaar vervoer en hanteren van conflicten. Gelet op de aanwezige beperkingen op de gebieden van taakvaardigheden, sociale vaardigheden en omgang van regels en gezagsverhoudingen is er een indicatie aanwezig voor begeleiding bij participatie. Deze begeleiding kan worden gegeven door een collega of een leidinggevende. De begeleiding moet functioneel zijn, gericht op het uitvoeren van een taak of functie. De begeleiding moet ook persoonlijk zijn, gericht op het functioneren in de werkomgeving en op de persoon zelf. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 oktober 2015 de overwegingen van de verzekeringsarts onderschreven. Met inachtneming van de medische beperkingen hebben de verzekeringsartsen geconcludeerd dat appellant op zijn achttiende verjaardag gedurende een periode van ten minste een uur aaneengesloten kan werken en voor ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld wat de stoornissen van appellant zijn en welke beperkingen hieruit voortvloeien. Bij de beoordeling is de bij de aanvraag en nadien verkregen medische informatie betrokken. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er in de beschikbare medische stukken geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat er bij appellant op zijn achttiende jaar meer beperkingen hadden moeten worden gesteld, wordt onderschreven. Naar aanleiding van het in beroep ingebrachte behandelplan van 1 maart 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 29 maart 2016 overwogen dat er geen twijfel is aan de in het behandelplan gegeven beschrijving van de klachten, de diagnose en de classificatie volgens de DSM, maar dat er in het behandelplan geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen over de hier in geding zijnde datum. Het behandelplan geeft daarom geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Er is geen reden deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische informatie ingebracht die zijn standpunt ondersteunt dat hij op de datum die hier ter beoordeling voorligt, [geboortedag] 2009, meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
4.4.3.
Gegeven de juistheid van de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen is er geen grond voor het oordeel dat appellant op zijn achttiende jaar niet in staat was om ten minste gedurende een periode van een uur aaneengesloten te kunnen werken en niet voor ten minste vier uur per dag belastbaar was.
4.5.1.
In de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is, na een analyse van het arbeidsvermogen, geconcludeerd dat appellant in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De voorwaarden voor het functioneren van appellant in werk en in de fysieke en sociale werkomgeving zijn beschreven. Ook zijn taakbeschrijvingen overgelegd van de werksoorten die appellant zou kunnen verrichten. Van de taken ‘handmatig bestukken (1701)’ en ‘verzendklaar maken goederen (1201)’ heeft de arbeidsdeskundige de taakspecifieke eisen getoetst aan de door de verzekeringsartsen beschreven beperkingen en geconcludeerd dat beide taken voor appellant geschikt zijn. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de laatstgenoemde taak goed aansluit bij wat appellant aan arbeid heeft verricht, namelijk magazijnwerk en het werk als orderpicker. Ook hebben de arbeidsdeskundigen uiteengezet dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Appellant is in staat om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en om afspraken met de werkgever na te komen. Daarbij is ook gewezen op de door appellant verrichte werkzaamheden.
4.5.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundigen op afdoende wijze hebben onderbouwd dat appellant op achttienjarige leeftijd, rekening houdend met de beschreven beperkingen, in staat was een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en over basale werknemersvaardigheden beschikte. De in beroep overgelegde verklaring van
10 maart 2016 van het hoofd personeelszaken van een werkgever bij wie appellant in 2014 als chauffeur werkzaam was, geeft geen reden tot twijfel aan dat oordeel. Dat appellant volgens die verklaring ongeoorloofd pauzeerde en schade heeft veroorzaakt is onvoldoende om te concluderen dat appellant ten tijde in geding niet over arbeidsvermogen beschikte. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de beoordeling van arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong, anders dan in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, niet gericht is op passende functies maar op taken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5.2 volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op achttienjarige leeftijd, [geboortedag] 2009, beschikte over arbeidsvermogen zodat de aanvraag om een Wajong-uitkering diende te worden afgewezen. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) P.B. van Onzenoort
md