ECLI:NL:CRVB:2019:580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
17/5717 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AIO-aanvulling en ingangsdatum

Op 19 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellant voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) in aanvulling op zijn onvolledige AOW-pensioen. Appellant, geboren in 1950, heeft op 1 oktober 2015 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft op 1 september 2015 een AOW-pensioen aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft appellant met ingang van 1 oktober 2015 een onvolledig AOW-pensioen toegekend, maar de AIO-aanvulling is pas met ingang van 25 januari 2016 toegekend, de datum waarop appellant zich heeft gemeld voor de AIO-aanvulling.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de AIO-aanvulling, stellende dat deze eerder had moeten ingaan, namelijk op de datum van toekenning van het AOW-pensioen. Hij voerde aan dat de Svb hem niet tijdig heeft geïnformeerd over zijn recht op AIO-aanvulling en dat hij in financiële problemen is geraakt door de late toekenning. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat volgens de wet de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad concludeert dat appellant zich niet eerder dan op 25 januari 2016 heeft gemeld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

17.5717 PW

Datum uitspraak: 19 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2017, 16/7354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Achttienribbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1950, heeft op 1 oktober 2015 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op 1 september 2015 heeft appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij besluit van 20 november 2015 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 oktober 2015 een onvolledig AOW-pensioen toegekend.
1.2.
Op 25 januari 2016 heeft appellant zich gemeld voor het doen van een aanvraag voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de
Participatiewet (PW) in aanvulling op het onvolledige ouderdomspensioen, waarna hij de aanvraag op 4 februari 2016 heeft ingediend.
1.3.
Bij besluit van 12 februari 2016 heeft de Svb aan appellant met ingang van 25 januari 2016 een AIO-aanvulling toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit voor zover het de ingangsdatum betreft.
1.4.
Bij besluit van 31 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 februari 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat uit artikel 43 en 44 van de PW voortvloeit dat de AIO-aanvulling moet worden toegekend met ingang van de dag van toekenning van het AOW-pensioen. Voorts is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan appellant met ingang van 1 oktober 2015 de AIO-aanvulling had moeten worden toegekend. Daarvoor heeft appellant aangevoerd dat de Svb appellant niet tijdig heeft geïnformeerd over het recht op een
AIO-aanvulling en het AOW-pensioen niet tijdig door de Svb is toegekend. Voorts heeft appellant schulden gemaakt en kon hij niet in zijn noodzakelijke kosten voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Uit artikel 47a, tweede lid, van de PW volgt dat deze bepaling ook van toepassing is op het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling door de Svb.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 11 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:836), welke rechtspraak haar gelding heeft behouden, ook na de inwerkingtreding van de PW, bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Vaststaat dat appellant zich niet eerder dan op 25 januari 2016 heeft gemeld om een
AIO-aanvulling aan te vragen, zodat het recht op AIO-aanvulling in beginsel niet eerder dan per die datum bestaat.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de handelwijze van de Svb in de behandeling van de aanvraag om een AOW‑pensioen zorgvuldig was, en dat de Svb pas bij het toekenningsbesluit van 20 november 2015 appellant kon informeren over de mogelijkheid van een AIO-aanvulling. Dat appellant in de periode van 23 november 2015 tot 23 januari 2016 in Marokko verbleef en pas bij terugkomst kennis kon nemen van zijn post, komt voor zijn rekening en risico. Dat appellant, naar hij stelt, niet in zijn noodzakelijke kosten van het bestaan kon voorzien en daarom schulden heeft moeten maken, is evenmin aan te merken als een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.2. Vergelijk de uitspraak van 27 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1816.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2019.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E. Stumpel
ij