ECLI:NL:CRVB:2014:1816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond had verklaard. Appellant had op 28 januari 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 1 augustus 2010. Het college had bij besluit van 29 maart 2011 bijstand toegekend vanaf 19 januari 2011, de datum waarop appellant zich had gemeld bij het Uwv Werkbedrijf. Appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden, waaronder persoonlijke en zakelijke problemen die leidden tot een depressie en onduidelijkheid over zijn recht op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellant bijstand met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2010 zou ontvangen. De Raad benadrukte dat volgens de WWB bijstand in beginsel wordt verleend vanaf de datum van melding om bijstand aan te vragen, en dat van dit uitgangspunt alleen kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn depressie en het gebruik van zware medicijnen niet in staat was om adequaat te reageren op de informatie van de instanties. Ook zijn stelling dat hij van het kastje naar de muur was gestuurd, werd niet onderbouwd met voldoende bewijs.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 27 mei 2014.