Uitspraak
17.7571 ANW
OVERWEGINGEN
1 februari 2013 op het adres [adres 2] en vanaf 1 februari 2013 op het adres [adres 3] (uitkeringsadres).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante ontving vanaf 1 augustus 2009 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Na een melding dat zij samenwoonde met een andere persoon, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze gezamenlijke huishouding niet te melden. De Svb heeft daarop besloten de uitkering in te trekken en een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering van € 92.443,36 te vorderen. Na bezwaar van appellante werd dit bedrag verlaagd naar € 91.793,37.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de Svb de terugvordering had moeten beperken tot de periode tot de melding in 2013, omdat de Svb al eerder op de hoogte was van de gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde echter dat de Svb terecht de terugvordering handhaafde, omdat appellante haar verplichtingen niet was nagekomen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van het terugvorderingsbedrag, dat nu is vastgesteld op € 90.770,75. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.560,- bedragen.