ECLI:NL:CRVB:2019:537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en inkomsten uit schilderwerk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) en was in geschil over de bijstandsverlening voor de maand juni 2016, waarin zij inkomsten had ontvangen uit schilderwerk. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het Drechtstedenbestuur ongegrond verklaard. Het bestuur had bepaald dat appellante geen bijstand zou ontvangen voor juni 2016, omdat haar inkomsten boven de toepasselijke bijstandsnorm lagen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante in juni 2016 inderdaad inkomsten had ontvangen ter hoogte van € 450,- uit schilderwerk, wat bevestigd werd door gespreksverslagen van het bestuur. Appellante had tijdens deze gesprekken consistent verklaard over haar werkzaamheden en de ontvangen inkomsten. De Raad verwierp de argumenten van appellante dat de gespreksverslagen geen betekenis mochten hebben en dat de mededelingen daarin niet juist waren weergegeven. Ook de stelling dat het gestorte bedrag op haar rekening als vermogen moest worden aangemerkt, werd niet onderbouwd en verworpen.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens in het bewijs van inkomsten en de beoordeling van bijstandsverlening. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.