4.2.Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van het nationale recht geen recht bestaat op kinderbijslag op de peildata van de in geding zijnde kwartalen. In hoger beroep is met name in geschil of appellanten op grond van artikel 33 van het NTV wel recht hebben op kinderbijslag voor hun in Turkije wonende kinderen. Verder is in geschil of toepassing van de Whek leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit. Tot slot is de vraag aan de orde of appellanten rechten kunnen ontlenen aan bepalingen uit Besluit 3/80.
Artikel 33, eerste lid, van het NTV
4.3.1.Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het NTV hebben Turkse werknemers die werkzaam zijn in Nederland en waarvan de kinderen in Turkije verblijven of worden opgevoed, recht op kinderbijslag onder dezelfde voorwaarden als Nederlandse werknemers.
4.3.2.Partijen verschillen van mening over de vraag op welke wijze artikel 33, eerste lid, van het NTV moet worden uitgelegd. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van de artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972, 51, Trb. 1985, 79), welke artikelen in lijn zijn met de algemene volkenrechtelijke interpretatieregels zoals deze golden ten tijde van het sluiten van het NTV in 1966. Op grond van artikel 31, eerste lid, van het Verdrag van Wenen moet artikel 33, eerste lid, van het NTV worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepaling met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van het NTV.
4.3.3.In de eerste plaats dient te worden vastgesteld welke categorieën van personen aan artikel 33, eerste lid, van het NTV aanspraken kunnen ontlenen. De tekst van het artikellid spreekt van “Turkse” werknemers. De vraag rijst of personen met naast de Turkse ook de Nederlandse nationaliteit, en personen die afstand hebben gedaan van de Turkse nationaliteit en uitsluitend de Nederlandse nationaliteit hebben, ook onder deze bepaling vallen. Uit de nota van toelichting bij het NTV blijkt dat het NTV tot stand is gekomen nadat in Nederland in het kader van een Nederlands-Turkse Overeenkomst betreffende de migratie, de aanwerving en de tewerkstelling in Nederland van Turkse arbeiders (Trb. 1964, 142),
Turkse arbeiders te werk zijn gesteld. De op hen van toepassing zijnde Nederlandse socialezekerheidswetgeving bevat bepalingen inzake woonplaats en nationaliteit, die voor de toekenning van bepaalde prestaties een beletsel kunnen zijn. Het NTV is tot stand gebracht om de noodzakelijke coördinatie te bewerkstelligen in de toepassing van het Nederlandse en het Turkse socialezekerheidsstelsel. Drie beginselen lagen ten grondslag aan het NTV. Onder meer waren dat de gelijkstelling van elkaars onderdanen ten aanzien van de betrokken nationale wetgevingen en de mogelijkheid de prestaties van sociale zekerheid ook buiten het land waar het bevoegde uitvoeringsorgaan gevestigd is, te verlenen. De parlementaire geschiedenis van het NTV, en van de latere wijzigingen, geeft voor de Raad geen duidelijke aanknopingspunten om de vraag naar de categorie van personen aan wie artikel 33 van het NTV bescherming biedt, te kunnen beantwoorden. Daarnaast is niet gebleken dat de verdragspartijen later tot nadere overeenstemming zijn gekomen over de vaststelling van deze categorie van personen. Tot aan het moment dat de Whek in werking is getreden, was deze vaststelling niet nodig, omdat iedere verzekerde op grond van de AKW die kinderen heeft wonen in een land waarmee een verdrag is gesloten op grond van het oude artikel 7b, tweede lid in verbinding met het vijfde lid van de AKW, voor kinderbijslag in aanmerking kwam. In een aantal artikelen van titel III van het NTV wordt gesproken over “een werknemer of een met hem gelijkgestelde” en in andere artikelen over “een verzekerde”, zonder de toevoeging dat het dient te gaan om “Turkse” werknemers. In het licht van één van de doelen van het NTV, namelijk de gelijkstelling van elkaars onderdanen ten aanzien van de betrokken nationale wetgevingen, wordt geoordeeld dat personen met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit aan artikel 33, eerste lid, van het NTV geen aanspraken kunnen ontlenen die afwijken van de aanspraken van Nederlandse onderdanen die nooit de Turkse nationaliteit hebben bezeten. Met het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit vervalt de aanleiding voor het verlenen van aanspraken in het kader van gelijkstelling naar nationaliteit, omdat personen met de dubbele nationaliteit per definitie hetzelfde worden behandeld als personen met uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor Turkse werknemers die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en afstand hebben gedaan van hun Turkse nationaliteit. Een andere benadering zou leiden tot een blijvende ongelijke behandeling tussen Nederlanders die tevens de Turkse nationaliteit hebben (gehad) en Nederlanders ten aanzien van wie dit niet het geval is. De Raad verwijst naar analogie naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2015, Demirci c.s.,
C-171/13.
4.3.4.Nu de werkingssfeer van artikel 33, eerste lid, van het NTV is beperkt tot werknemers met uitsluitend de Turkse nationaliteit, rijst de vraag of deze personen ook daadwerkelijk in Nederland werkzaam moeten zijn om onder het toepassingsbereik van deze bepaling te kunnen vallen. Gelet op de tekst van het artikellid en de historische context van het NTV dient die vraag bevestigend te worden beantwoord, zij het dat, zoals ook de Svb ter zitting heeft verklaard, personen die een kortdurende uitkering op grond van één van de werknemersverzekeringen (de Werkloosheidswet of de Ziektewet) ontvangen, ook moeten worden aangemerkt als werknemer die werkzaam is in Nederland.
4.3.5.Toegespitst op appellanten heeft voornoemde uitleg van artikel 33, eerste lid, van het NTV als gevolg dat zij aan artikel 33, eerste lid, van het NTV geen aanspraken kunnen ontlenen. Zoals onder 1.1 is vastgesteld beschikt alleen appellant 5 over uitsluitend de
Turkse nationaliteit. Hij ontvangt echter sinds 18 februari 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zodat hij niet als een in Nederland werkzame werknemer kan worden aangemerkt. Omdat appellant 3 uitsluitend de
Nederlandse nationaliteit heeft en de overige appellanten zowel de Nederlandse als de
Turkse nationaliteit hebben, behoren ook zij niet tot de door artikel 33, eerste lid, van het NTV beschermde kring van personen. Appellanten kunnen dan ook geen recht op kinderbijslag ontlenen aan artikel 33, eerste lid, van het NTV.
4.4.1.De Raad ziet aanleiding om ook de volgende vraag naar de uitleg van artikel 33, eerste lid, van het NTV te beantwoorden, namelijk die naar de materiële reikwijdte ervan. In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 juni 2013 (W12.13.0052/III), dat in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de Whek is uitgebracht, is de opvatting verwoord dat de tekst van artikel 33, eerste lid, van het NTV niet duidelijk is en dat dit artikellid zowel ruim als beperkt kan worden uitgelegd. De beperkte uitleg houdt volgens het advies in dat Turkse werknemers die in Nederland werkzaam zijn, ten aanzien van hun in Turkije verblijvende kinderen evenveel recht hebben op kinderbijslag als Nederlandse werknemers van wie de kinderen in Turkije wonen. De ruime uitleg houdt in dat Turkse werknemers die in Nederland werkzaam zijn, ten aanzien van hun in Turkije verblijvende kinderen eenzelfde recht hebben op kinderbijslag als Nederlandse werknemers, alsof die kinderen in Nederland wonen. De Svb bepleit een beperkte uitleg. Zoals onder 4.3.3 is geoordeeld, biedt de tekst van artikel 33, eerste lid, van het NTV en de parlementaire geschiedenis van het NTV, en van de latere wijzigingen, onvoldoende aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag naar de uitleg van dat artikellid. De uitleg dient te worden bepaald aan de hand van de context en in het licht van voorwerp en doel van het NTV. Het NTV kent in artikel 4 een algemene gelijkstellingsbepaling, waarin is bepaald dat onderdanen van één van de verdragspartijen onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van de andere partij onderworpen zijn aan de verplichtingen en gerechtigd zijn tot de voordelen voortvloeiende uit de in artikel 2 genoemde wettelijke regelingen. Met dat artikel is bepaald dat in zijn algemeenheid geen onderscheid naar nationaliteit mag worden gemaakt, ook niet bij het vaststellen van het recht op kinderbijslag. Artikel 33, eerste lid, van het NTV is een bijzondere bepaling waarmee een specifiekere situatie wordt geregeld. In de eerste plaats betreft het de aanspraak op kinderbijslag in de situatie dat de kinderen in Turkije verblijven. Naar het oordeel van de Raad dient deze bepaling zo te worden geïnterpreteerd dat het feit dat de kinderen in Turkije verblijven, op zichzelf geen beletsel kan vormen voor een recht op kinderbijslag. Wel is dit recht op kinderbijslag verbonden aan dezelfde voorwaarden als die gelden voor Nederlandse werknemers in een zuiver interne Nederlandse situatie. Met deze voorwaarden wordt uitsluitend gedoeld op de overige in de AKW vermelde voorwaarden, die geen verband houden met de woonplaats van de kinderen. Deze uitleg is in lijn met de context en één van de doelstellingen van het NTV, namelijk het laten vervallen van woonplaatseisen voor onderdanen van één van de verdragspartijen.
4.4.2.Uit 4.4.1 volgt dat de voorwaarde van artikel 7b, eerste lid, van de AKW, dat een kind van de verzekerde in Nederland dient te wonen, ten aanzien van Turkse werknemers die niet tevens de Nederlandse nationaliteit bezitten, en die in Nederland werkzaam zijn, in strijd is met artikel 33, eerste lid, van het NTV.
Het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (EVSZ)