ECLI:NL:CRVB:2019:487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
16/7470 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WW-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2016. De appellant, die zijn WW-uitkering met ingang van 13 november 2015 geweigerd zag, stelde beroep in tegen deze beslissing. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was de wederpartij in deze procedure. Tijdens de zitting waren T. van de Weert en M.K. Affia aanwezig voor het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad overwoog dat voor het vaststellen van voldoende procesbelang bepalend is of het resultaat dat de appellant nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de appellant. In dit geval ontbrak het procesbelang, omdat de appellant sinds 12 november 2015 een Ziektewet-uitkering ontving, gevolgd door een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Dit betekent dat de appellant op basis van artikel 19 van de WW geen recht kan hebben op een WW-uitkering, waardoor het hoger beroep geen feitelijk resultaat kan opleveren.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan. De griffier en de voorzitter hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

16.7470 WW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2016, 16/2856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 januari 2019
Zitting hebben: mrs. H.G. Rottier, B.M. van Dun en S. Wijna
Griffier: P.B. van Onzenoort
Ter zitting zijn verschenen: T. van de Weert en M.K. Affia voor het Uwv

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
Het vloeit uit de wet voort dat een appellant belanghebbende moet zijn bij een beslissing. Het belanghebbende-begrip heeft twee kanten. In juridische zin moet een appellant een belanghebbende zijn en er moet een feitelijke component aanwezig zijn: het resultaat dat een betrokkene wil bereiken met het hoger beroep moet feitelijke betekenis kunnen hebben.
Het resultaat dat appellant met het hoger beroep nastreeft, kan geen feitelijke betekenis hebben. Appellants WW-uitkering is met ingang van 13 november 2015 geweigerd omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Appellant heeft echter vanaf 12 november 2015 een Ziektewet-uitkering ontvangen en aansluitend een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het ontvangen van een Ziektewet-uitkering en een loongerelateerde WGA-uitkering vormen op grond van artikel 19 van de WW een uitsluitingsgrond. Dat betekent dat appellant per 13 november 2015 geen recht kan hebben op een WW-uitkering. Dat betekent dat met deze procedure voor appellant geen feitelijk resultaat kan worden bereikt. Er is daarmee geen procesbelang en daarom is het hoger beroep
niet-ontvankelijk.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) P.B. van Onzenoort (getekend) H.G. Rottier
md