ECLI:NL:CRVB:2019:442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante, een verzorgende, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland betreffende haar WIA-uitkering. Appellante had zich op 31 juli 2012 ziek gemeld vanwege klachten aan haar rechterhand. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 29 juli 2014 recht had op een uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 36,76%. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 38,21%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de voorbeeldfuncties passend waren. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende beperkingen weergaf. Het Uwv bevestigde de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de voorbeeldfuncties passend zijn. Appellante had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim vijf maanden was overschreden en veroordeelde de Staat tot betaling van € 500,- aan appellante voor immateriële schade. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, voor zover aangevochten.