ECLI:NL:CRVB:2019:4311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Schoneveld
- A. Stehouwer
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAZ-uitkering op basis van niet vervulde wachttijd en arbeidsongeschiktheidseisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, een zelfstandig ondernemer en directeur-grootdeelaanhouder, had een WAZ-uitkering aangevraagd vanwege arbeidsongeschiktheid die zou zijn ontstaan na medische ingrepen in 1999. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% zou zijn. De rechtbank heeft deze weigering bevestigd, en appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat appellante niet aan de vereisten voor de WAZ-uitkering voldeed, omdat zij de wachttijd van 52 weken niet had vervuld. De Raad benadrukte dat de aanvraag voor de uitkering laattijdig was en dat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om aan te tonen dat appellante in de relevante periode arbeidsongeschikt was. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden zorgvuldig onderzoek gedaan en kwamen tot de conclusie dat appellante vanaf mei 1999 lichte beperkingen had, maar dat deze niet tot arbeidsongeschiktheid leidden. De Raad bevestigde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen recht op een WAZ-uitkering bestond, omdat de wachttijd niet was vervuld en er geen medische grondslag was voor verdergaande beperkingen dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).