ECLI:NL:CRVB:2019:4301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
20 december 2019
Zaaknummer
18/1475 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging op basis van verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellante. Appellante, die zich op 16 april 2015 ziek meldde met rugklachten, had eerder ziekengeld ontvangen op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 15 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en een arbeidsdeskundige beoordeling. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had gehandeld en geen reden had om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De gronden die appellante ter zitting naar voren had gebracht, werden als tardief aangemerkt, en de Raad bevestigde dat het Uwv de schatting van de belastbaarheid van appellante correct had uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht het ziekengeld van appellante had beëindigd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1475 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
9 februari 2018, 16/5251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Franssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerkster voor 38 uur per week. Op 16 april 2015 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 16 februari 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is het werk als algemeen medewerkster te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 29 februari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 15 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellante nogmaals weergegeven in een FML van 27 juni 2016.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en geen aanknopingspunten gezien om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De eerst ter zitting door appellante naar voren gebrachte gronden van medische aard zijn door de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten de beoordeling gelaten. Appellante moet daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met haar belastbaarheid zoals verwoord in de FML van 27 juni 2016. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft toegelicht dat de belasting in de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code: 111180), medewerker intern transport (SBC-code: 111220) en machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code: 264122) de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv na het vervallen van de in bezwaar niet passend bevonden functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171), niet de reservefunctie in de beoordeling had mogen betrekken, maar een nieuwe schatting had moeten verrichten, onder aanzegging van een nieuwe uitlooptermijn. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:3252) overwogen dat het is toegestaan om de schatting mede op een reservefunctie te baseren en dat het appellante uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige al voldoende duidelijk kon zijn dat zij ook voor het vervullen van deze reservefunctie geschikt is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerd gronden in essentie herhaald. Appellante heeft het verder niet juist geacht dat de rechtbank haar ter zitting aangevoerde medische gronden niet heeft beoordeeld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de eerst ter zitting van de rechtbank naar voren gebrachte gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit als tardief moeten worden aangemerkt en dat de beginselen van goede procesorde zich verzetten tegen een beoordeling daarvan.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat, anders dan appellante in hoger beroep heeft betoogd, de mediaanfunctie ongewijzigd is gebleven. Dit betreft de functie medewerker intern transport (SBC-code: 111220). Uitgaande van een maatmaninkomen van € 9,69, een mediaan uurloon van € 10,99 en de daarop toe te passen reductiefactor 24/37.93, die samenhangt met de urenomvang van de functies onder SBC-code: 264122, (de functie machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk)), heeft het Uwv het verdienvermogen van appellante terecht vastgesteld op 71,77 %. De Raad verwijst ter toelichting naar zijn uitspraak van 13 december 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5069. Het Uwv heeft het ziekengeld van appellante terecht beëindigd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D.S. Barthel
jw