ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1487 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de geschiktheid van functies voor appellante na vernietiging van eerdere besluiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 18 januari 2005 het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, werkzaam als schoonmaakster, was op 29 maart 2001 uitgevallen met gewrichtsklachten. Na een medisch onderzoek op 9 april 2002 werd vastgesteld dat zij beperkingen had, die werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis van deze FML selecteerde een arbeidsdeskundige functies en berekende het verlies aan verdiencapaciteit op minder dan 15%. Het Uwv weigerde appellante een WAO-uitkering toe te kennen per 28 maart 2002. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank onderschreef de medische beperkingen, maar vernietigde het besluit van 3 maart 2003 vanwege onvoldoende onderbouwing van de functiebelastingen in relatie tot de belastbaarheid van appellante.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad constateerde dat na de vernietiging van het eerdere besluit geen nieuw medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat het bestreden besluit berustte op dezelfde medische grondslag. De Raad oordeelde dat de medische grondslag in rechte vaststaat en dat deze niet meer ter discussie kan staan. De Raad beoordeelde de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen en concludeerde dat de functies onder de Sbc-codes 315120, 272040 en 372091 voor appellante geschikt zijn. De Raad vernietigde het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, en droeg het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Daarnaast oordeelde de Raad dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, tot een totaalbedrag van € 1.306,32. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 13 december 2006.

Uitspraak

05/1487 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2005, 04/2172 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.A. van der Veer, werkzaam bij ABVAKABO/FNV te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. van Deuzen, advocaat te Zoetermeer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, werkzaam als schoonmaakster voor 21,6 uur per week, is op 29 maart 2001 uitgevallen met gewrichtsklachten. Na onderzoek op 9 april 2002 heeft een verzekeringsarts voor appellante beperkingen aangenomen en die neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op basis van die FML heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op minder dan 15%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2002 geweigerd appellante per 28 maart 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
In het kader van de behandeling van dit bezwaar is appellante onderzocht door bezwaarverzekeringsarts A.L. Tas. Deze bevestigde de aangenomen beperkingen. Bezwaararbeidsdeskundige E.W.D. van der Rijd bevestigde het oordeel van de arbeidsdeskundige. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 3 maart 2003 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2004 heeft de rechtbank Rotterdam de voor appellante aangenomen medische beperkingen onderschreven. De rechtbank heeft het besluit van
3 maart 2003 vernietigd, omdat onvoldoende was toegelicht dat de overschrijdingen in de functiebelastingen van de geselecteerde functies in relatie tot de belastbaarheid van appellante aanvaardbaar waren. Voorts voldeden enige van de geselecteerde functies niet aan de ten aanzien van de actualiteit te stellen eisen. Het Uwv heeft in deze uitspraak berust.
Na aanvullend arbeidskundig onderzoek en overleg met de bezwaarverzekeringsarts over de geschiktheid van de functies heeft het Uwv bij besluit van 21 juni 2004 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat alleen de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit nog ter discussie staat, nu de rechtbank de medische onderbouwing van de schatting bij de uitspraak van 14 januari 2004 heeft onderschreven en appellante tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, waardoor dit oordeel in rechte vaststaat.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
De Raad stelt vast dat na de vernietiging van het besluit van 3 maart 2003 geen nieuw medisch onderzoek heeft plaatsgehad. Het thans bestreden besluit berust op dezelfde medische grondslag als dat besluit. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit in rechte vaststaat. In het thans voorliggende geding kan die grondslag dan ook niet meer ter discussie staan. Voor zover de grieven van appellante betrekking hebben op de medische onderbouwing van het bestreden besluit, dient daaraan dan ook voorbij te worden gegaan.
De schatting berust op Sbc-code 315120 - telefonist, receptionist, typist -, Sbc-code 272040 – confectie, meubel, dekkleden naaister - en Sbc-code 315110 – typist, datatypist. Als reserve functie is geduid Sbc-code 372091 – assistent consultatiebureau. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige voldoende overtuigend hebben toegelicht dat de in de functiebelastingen van deze functies voorkomende signaleringen in feite geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante zijn. Vanuit medisch oogpunt kunnen al deze functies dan ook passend worden geacht.
Voorts overweegt de Raad dat op de arbeidsmogelijkhedenlijst onder Sbc-code 315120 twee functies centralist met een urenomvang van respectievelijk 40 en 20 uur staan vermeld. Deze functies hebben beide een actualiseringsdatum gelegen na de datum in geding, 28 maart 2002. In het kader van het nadere arbeidskundig onderzoek na de vernietiging van het besluit van 3 maart 2003 heeft bezwaararbeidsdeskundige R.J.C. Hoogeveen een nieuwe uitdraai van deze functies gemaakt. De functie centralist met functienummer 7221-0046-001 met een urenomvang van 40 uur blijkt ook op
21 september 2000 in het systeem voor te komen en is daarmee voldoende actueel. De functie met functienummer 7221-0046-002 kwam reeds op 7 juli 1998 in het systeem voor. Blijkens de functiebeschrijving van deze laatste functie was in deze functie sprake van wisselende diensten. Nu de functie-uitdraai van 7 juni 2002 dezelfde functie betreft (centralist bij een taxicentrale), moet er naar het oordeel van de Raad van worden uitgegaan dat ook de recentere versie van deze functie, hoewel dat niet op de beschrijving is aangegeven, een functie met wisselende diensten is. Dit blijkt overigens ook uit de functiebeschrijving van deze functie, want daarin is aangegeven dat sprake is van diensten op zaterdag en zondag, alsmede in de avond en ’s nachts. Nu de maatman van appellante geen wisselende diensten kende en bovendien niet is uit te sluiten dat in het uurloon van functie 7221-0046-002 een toeslag voor het werken op afwijkende arbeidstijden is begrepen, kan deze functie niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. De onder Sbc-code 315120 resterende functie 7221-0046-001 heeft een urenomvang van 40 uur. Gelet op de maatmanomvang van 21,6 uur kan deze functie niet voor de schatting worden gebruikt. Door het vervallen van Sbc-code 315120 dient thans de reserve Sbc-code 372091 in de beoordeling te worden betrokken.
De Raad acht de functies onder de resterende drie Sbc-codes uit arbeidskundig oogpunt voor appellante geschikt. Deze functies overstijgen het opleidingsniveau van appellante zeker niet. Dat de functies onder Sbc-code 315110 voor appellante ongeschikt zouden zijn omdat zij, naar ter zitting is verklaard, een “digibeet” is, volgt de Raad niet, aangezien het hier eenvoudige functies betreft waarvoor geen ervaring is vereist.
Uitgaande van de resterende functies onder de Sbc-codes 272040, 315110 en 372091 is Sbc-code 315110 met een mediaan uurloon van € 8,97 de mediane functie. Gelet op de urenomvang van de functies onder Sbc-code 372091 is voorts een reductiefactor aan de orde. Uitgaande van een maatmanloon van € 10,93, een mediaan uurloon van € 8,97 en de daarop toe te passen reductiefactor komt appellante in aanmerking voor een WAO-uitkering naar een door het Uwv bij een nieuw besluit op bezwaar nader vast te stellen arbeidsongeschiktheidsklasse.
Gezien het vorenstaande dienen het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gebleven, te worden vernietigd.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd op grond van gebreken in de totstandkoming ervan en dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over mogelijke schade in de vorm van wettelijke rente over na te betalen uitkering uit te spreken omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden. Het Uwv zal bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg, € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en € 18,32 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 1.306,32.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.306,32, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 139,- vergoedt;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.J. Janssen.
MR