ECLI:NL:CRVB:2016:3252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- R.E. Bakker
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheid en de verplichting tot herbeoordeling na gewijzigde arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aanvroeg, was van mening dat hij recht had op een uitkering omdat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en had zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de beperkingen van appellant op de datum in geding, 3 februari 2014, waren onderschat.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij een rapport van Aob-Compaz toe. De Raad oordeelde dat het Uwv niet verplicht was om appellant opnieuw te horen, omdat er geen sprake was van een volledig nieuwe schatting van de arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit afdoende was besproken en dat appellant geen objectieve medische informatie had ingediend die de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel trok. De Raad concludeerde dat de belasting in de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, de beperkingen van appellant niet te boven ging, en dat de functies medisch geschikt waren voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.